EXCUSES

 

    


| 16-07-2020 |

 

Verre nabestaanden van mensen die geleden hebben onder de slavernij verlangen van de Nederlandse staat excuses. Ik vermoed dat dit verlangen mede is ingegeven door het religieuze idee van erfschuld/erfzonde (de zondige natuur van de mens die we van Adam geërfd zouden hebben). De toestand van strafwaardigheid, waarin de mens zich reeds krachtens de erfzonde – dus nog afgezien van zijne persoonlijke zondige daden – tegenover God bevindt.

Bij excuses/spijt betuigingen aan de nabestaanden van slavernijslachtoffers voor het slavernijverleden van de Nederlanders van vorige eeuwen, zeg je in feite dat met de kennis en de moraal van nu de Nederlanders van toen geen slaven zouden mogen hebben vervoerd, verhandeld of geëxploiteerd. Ik heb hier niets mee! Niet dat ik de slavernij goed wil praten. Ik heb geen enkele sympathie voor systemen als apartheid of slavernij. Zij zijn een miskenning van de menswaardigheid van ieder mens, welke godsdienst hij ook belijdt, of van welke oorsprong ook.

Het eisen van excuses van mensen of generaties die part nog deel hebben gehad aan de wandaden is in mijn ogen betekenisloos. Ik ben niet van een vele generaties overstijgende erfzonde. Ik erken wel een zeker effect van het maken van excuses of spijt betuigen. Maar dan wel van iemand die direct of indirect betrokken was bij de begane wandaden. Een positief voorbeeld daarvan was de rede op 8 mei 1985 van de toenmalige Duitse Bondspresident Richard Karl Freiherr von Weizsäcker, de in 1920 geboren zoon van Ernst von Weizsäcker. Zijn vader was een honorair SS-generaal-majoor. Op imposante wijze betuigde hij in die rede spijt aan de slachtoffers van het Naziregime. Dat had impact en oogstte internationaal grote waardering bij de slachtoffers.

Ik erken dat de slavernij grote invloed heeft gehad op de slachtoffers. Maar is dat bijna 160 jaar na dato nog relevant? En is dat relevanter dan de gevolgen voor de slachtoffers van de kinderarbeid in Nederland waarvan de afbouw in 1874 begon met het Kinderwetje van Van Houten dat onder andere bepaalde dat kinderen beneden de tien jaar niet meer in de mijnbouw mochten werken. Of de slachtoffers van de heksen en tovenarijvervolgingen. Notabene slachtoffers, ter dood gebracht door beulen in dienst van de overheid. Zoals Marrigje Ariens (1591) of Anna Muggen (1608) of vele andere slachtoffers van gerechtelijke dwalingen of misdaden van overheden. Slavenhouders waren als zodanig geen overheidsdienaren. Excuses vragen van een regering is dan helemaal merkwaardig.

Slavenhouders waren er ook in alle (meng-)kleuren, gezien bijgaande tekening uit circa 1854 uit een boek van Wolter Robert baron van Hoëvell (kamerlid en voorstander van afschaffing van de slavernij). De gegeselde (licht gekleurde) vrouw was de slavin van een vrije zwarte vrouw in Suriname; zij krijgt de geseling, uitgevoerd door een ingehuurde (zwarte) beul van de overheid, omdat zij een relatie was aangegaan met een vrije mulat.

De Nederlandse overheid heeft nooit bij wet slavernij ingesteld (het bezit van slaven werd als een zaak van privaateigendom beschouwd) , wel afgeschaft, en dan is het raar voor je slavernijverleden excuses te moeten maken.

Hoe anders is het met het in Indië in 1830 bij wet ingevoerde, zeer winstgevende, cultuurstelsel? Dat werd in 1870 afgeschaft. Volgens velen waren de gevolgen (uitbuiting, armoede, verpaupering en hongersnood) voor burgers in veel gevallen ingrijpender dan de slavernij. Daar klinkt nooit de roep om excuses! Net zomin dat de van oorsprong Europese Nederlanders terug grijpen op het lijfeigenaarschap van de middeleeuwen. Waar de lijfeigenen ook nog eens voor en met hun ‘heer’ ten oorlog togen.

In het Nederlandse staatrecht kent het maken van excuses of het pardon vragen en de betekenis daarvan een lange geschiedenis die zelfs heden ten dage doorwerkt in de opvattingen van bestuurders en politici. Ik breng daarom in herinnering de moedige handelswijze van Maria van Utrecht tegenover prins Maurits. Maria van Utrecht was de waardige weduwe van de geëxecuteerde Johan van Oldenbarnevelt. Zij kwam pardon vragen voor “haren wel misdadigen, maar misleiden en ongelukkigen zoon Groeneveld”, toen prins Maurits de wedervraag deed, “waarom zij voor haren man geen pardon gevraagd had” gaf zij als antwoord: “Mijn man was onschuldig, maar mijn zoon is schuldig”. Het antwoord van Maria van Utrecht is nog steeds de norm onder bestuurders. Excuseren is schuld erkennen. Dat doe je niet als je geen schuld draagt. De staat draagt geen schuld aan de slavernij. Privépersonen en bedrijven uit de tijd van de slavernij wel. De staat is wel verantwoordelijk voor het verbieden van de slavernij.

   
Louis van der Kallen.