VNG PRAATJES

 


 

VNG PRAATJES

 

Het is weer zover. Na de gemeenteraads-verkiezingen doet de VNG, bij monde van haar voorzitter,  net als vier jaar geleden, of zij er ook is voor raadsleden en lokale partijen. “Ik heb de lokale partijen hard nodig” is de kreet. Zogenaamd wordt een oproep gedaan aan raadsleden zich kandidaat te stellen voor de commissies van de VNG. Lariekoek! De praktijk is dat de VNG een club is voor burgermeesters en wethouders, met voor de sier een enkel raadslid en met onwaarschijnlijk weinigen afkomstig van lokale partijen. De invulling gebeurt vooral met carrière beluste politici van landelijke partijen die zo een kans krijgen hun netwerk uit te breiden.

Op deskundigen uit lokale partijen zit men echt niet te wachten. Als politicus/raadslid van een lokale partij met kennis en ervaring heb je zeer weinig kans. Ik heb dat mogen ervaren toen ik vier jaar geleden solliciteerde naar een plekje in de commissie water van de VNG.

Ik had in 2014 al veel ervaring en kennis opgedaan ten aanzien van het waterbeleid en de uitvoering daarvan. 12 jaar als statenlid en beleidsbepaler middels provinciale waterhuishoudingplannen. Vele tientallen jaren als Algemeen Bestuurslid van een negental verschillende waterschappen en vijf jaar als dagelijks bestuurder van een waterschap. Toen het wettelijk nog mocht, soms wel van vijf algemene besturen tegelijk over de volle breedte van ons land. Letterlijk van Domburg tot Winterswijk, mocht ik mede vorm geven aan de uitvoering van het waterbeleid van Europa, het Rijk en Provincies. Meer dan 28 jaar had ik toen mee gepraat over het waterbeleid en beheer in de  gemeente Bergen op Zoom en bij meer dan 20 gemeenten, verdeeld over vijf provincies had ik als onderzoeker/lid van rekenkamercommissies het waterbeleid van die gemeenten onderzocht op doelmatigheid en efficiëntie. In dit werk zou ook mijn beroepsmatige achtergrond en opleiding als technisch fysicus nuttig kunnen zijn. Ik dacht dus wel op basis van ervaring en kennis in aanmerking te kunnen komen voor een plekje in de commissie water van de VNG. Niet dus. Reden? Niet deskundig genoeg.

Mijn advies als raadslid van een lokale partij niet solliciteren! Verloren moeite. De VNG is een club van en voor carrière beluste politici van landelijke partijen. Ondanks alle mooie VNG praatjes, die na iedere vier jaar worden herhaald.

Louis van der Kallen

 


 

 

MINISTER VAN BINNENLANDSE ZAKEN INZ. NIEUWE GEMEENTEWET – D039

 


 

Bergen op Zoom, 26 oktober 2009
 

Aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

Postbus 20011

2500 EA Den Haag

 

Excellentie, 

Ondergetekende is sinds 1986 gemeenteraadslid in de gemeente Bergen op Zoom. Ik heb altijd mijn controlerende rol serieus genomen en had in dat kader grote verwachtingen van de nieuwe gemeentewet (NGW). Ik tracht het duale karakter van de NGW optimaal in te vullen. Sedert mei 2005 vul ik het volksvertegenwoordiger zijn in door zomer en winter, verkiezingen of niet, met mijn praatpaal minimaal 3 á 4 maal per week een uur of meer in het centrum van Bergen op Zoom te staan om het publiek te woord te staan. Hun klachten of hun suggesties, hun gemopper of hun verzoeken tot informatie te vertalen in mijn politiek handelen. Ik ben benoemd in vele rekenkamers/rekenkamercommissies bij op dit moment 18 gemeenten. Lokaal ben ik altijd gericht geweest op controle van mijn gemeentebestuur en op de uitvoering van het beleid. Een belangrijk oogmerk van de NGW was de positie van de gemeenteraad te versterken. Naar mijn bescheiden mening is dat slechts beperkt gelukt. De praktijk is dat die bedoelde versterking nauwelijks zoden aan de dijk zet. Een voorbeeld uit de praktijk wil ik onder uw aandacht brengen in de hoop en het vertrouwen dat dit bij de evaluatie van de NGW tot verbetering kan leiden. 

Begin van de zomer werd de gemeenteraad van Bergen op Zoom geconfronteerd met ernstige tegenvallers in de grondexploitatie van het plan Bergse Haven. Een actualisatie van de exploitatieopzet wees uit dat bij een uitvoering van het oorspronkelijke plan het verlies wel eens uit zou kunnen komen op meer dan 50 miljoen euro. Voor de gemeente Bergen op Zoom een financiële ramp van ongekende omvang. Voor mij niet geheel nieuw omdat ik als enige in de gemeenteraad bij de start van dit plan tegen had gestemd met als argument dat: ‘de planopzet niet deugde en zou kunnen leiden tot ernstige verliezen c.q. een financiële ramp’.

Vanaf het moment van presentatie van de nieuwe exploitatieopzet pleitte ik voor een gedegen onderzoek middels een raadsenquête. Uiteindelijk leidde de besluitvorming in de gemeenteraad tot een onderzoeksopdracht aan de ‘Rekenkamer van West-Brabant’ (feitelijk is dit een rekenkamerfunctie) met als oogmerk later te komen tot een raadsenquête. Ik besloot zelf om als voorloper op de raadsenquête te starten met een eigen onderzoek. In dat kader heb ik in ruim honderd uur deels op het stadskantoor vele meters dossiers doorgenomen. Dit leidde onder andere tot bijgaande vragen (bijlage 1) aan het college van B&W ex. artikel 39 van het reglement van orde van de gemeenteraad van Bergen op Zoom met een begeleidende brief (bijlage 2). Het moment van het stellen van deze vragen kwam voort uit het besef dat het ‘rekenkameronderzoek’ ernstige vertraging opliep en dat deze vertraging mijn inziens verwijtbaar was aan de onderzoekers die om hun moverende redenen niet die vasthoudendheid aan de dag legden die ondergetekende wezenlijk c.q. noodzakelijk vond. Kortom ik rook een wellicht opzettelijke vertragingsactie. 

Het stellen van mijn vragen leidde er toe dat de ‘rekenkamer’ de onderzoeksopdracht terug gaf (bijlage 3) hetgeen bij mijn geachte collega’s tot de actie leidde de ‘rekenkamer’ te verzoeken het onderzoek alsnog af te maken (bijlage 4) en tot een aanvullende brief van ondergetekende aan het college van B&W (bijlage 5).  

Vervolgens berrichtte de ‘rekenkamer’ de raad onder welke voorwaarden zij het onderzoek weer ter hand zou willen nemen (bijlage 6). Een voor ondergetekende verbijsterende voorwaarde van de ‘rekenkamer’ is: “de door burgemeester en wethouders te verstrekken inhoudelijke reactie op de door raadslid van der Kallen gestelde vragen eerst en uitsluitend ter beschikking worden gesteld voor het rekenkameronderzoek.” Hier verlangde een derde dat de vragen gesteld door een raadslid “eerst en uitsluitend” aan hen beantwoord worden! Hiermede wordt feitelijk gevraagd de vragen van een raadslid te beantwoorden maar hem, de gemeenteraad en het publiek geen kennis te laten nemen van die antwoorden anders dan eventueel via de rapportage van de ‘rekenkamer’. Ik heb de raad van mijn gedachten en gevoelens ten aanzien van deze voorwaarde van de ‘rekenkamer’ per brief geïnformeerd (bijlage 7). De commissie Burger en Bestuur van de gemeenteraad van Bergen op Zoom ging op 15 oktober akkoord met de door de ‘rekenkamer’ gestelde voorwaarden, zij het dat de antwoorden van burgemeester en wethouders op de door mij gestelde vragen na aanbieding van het eventuele ‘rekenkamerrapport’ wel ter beschikking komen van de raad (bijlage 8). Tot zover de praktijk van een controle case van een raadslid. 

De NGW schiet tekort om een raadslid effectief inhoud te kunnen laten geven aan zijn controlerende taak. Artikel 155 lid 1 geeft een raadslid slechts het recht om vragen te stellen. Uitspraken van de rechtbank in Arnhem in hoger beroep, bevestigd door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State stellen feitelijk dat een geschil over de toepassing van de informatieverplichting op politiek niveau dienen te worden uitgevochten. Met andere woorden de gemeenteraad en of een commissie van de gemeenteraad mag bepalen dat vragen van een raadslid niet beantwoord worden of later beantwoord worden dan het reglement van orde voorschrijft. In het Bergen op Zoomse voorbeeld wordt zelfs op aangeven van een zichzelf rekenkamer noemende rekenkamerfunctie besloten dat niet het raadslid, de gemeenteraad en het publiek de antwoorden ter beschikking krijgen, maar eerst als zij gegeven zijn aan een derde, in casu de ‘rekenkamer’.  Zij moeten maar minimaal drie maanden wachten op de antwoorden. 

Wat stelt het wettelijk recht van vragenstellen voor als een college waaraan de vragen zijn gericht, gesteund door een raadsmeerderheid, de vragen niet behoeft te beantwoorden? Wat is de positie van een vragenstellend raadslid als de antwoorden niet voor hem en wel voor een derde beschikbaar komen? Feitelijk kan een raadslid, die zijn controlerende taak naar eer en geweten conform de wensen van de wetgever probeert in te vullen, beperkt/belemmerd en zelfs geknecht worden door een raadsmeerderheid. Mijn conclusie: artikel 155 lid 1 is een farce! 

Mijn verzoek: vul de NGW aan met een informatieplicht van het college van B&W. 

Mijn tweede verzoek: bekijk eens of een handelswijze zoals het Bergen op Zoomse voorbeeld onmogelijk gemaakt kan worden of veroordeel deze. 

Mijn derde verzoek: besluit, eventueel middels een AMvB dat een rekenkamerfunctie zich geen rekenkamer mag noemen, noch als zodanig mag worden aangeduid.

Voor het publiek is het gebruik van de aanduiding rekenkamer voor een rekenkamerfunctie verwarend en ondermijnt een onjuiste benaming het eventuele gezag van een voor het gemeentebestuur belangrijk controlerend orgaan. 

Hoogachtend, 

L.H. van der Kallen

lid van de gemeenteraad van de gemeente Bergen op Zoom 

cc Fracties Tweede Kamer

 


 

 

REKENKAMERCOMMISSIE WEST BRABANT INZ ONDERZOEKSUGGESTIE – D031

 


 

Bergen op Zoom, 12 mei 2008 

 

Aan de Rekenkamercommissie

 West-Brabant 

Per e-mail [email protected] 

 

Betreft:          Onderzoeksuggestie, kenmerk: LK80052

 

Geachte Rekenkamercommissie, 

Als gemeenteraadslid van de gemeente Bergen op Zoom neem ik de vrijheid voor uw jaarprogramma 2009 een mogelijk onderzoeksonderwerp voor de gemeente Bergen op Zoom onder uw aandacht te brengen. 

De nieuwe grondexploitatiewet zal straks gemeenten de mogelijkheid bieden om ook bij faciliterend grondbeleid een afweging te maken tussen financiën en maatschappelijke waarden. Geld blijkt in de praktijk niet zelden de sterkste prikkel, waardoor na verloop van tijd groen en sociale woningbouw langzaam (gedeeltelijk) uit plannen verdwijnen.

Hiermee zetten gemeentelijke grondbedrijven de grondexploitatie vaak in voor versterking van de gemeentelijke balans. Publiekrechtelijke instrumenten als onteigening en voorkeursrecht geven gemeenten daarbij een machtspositie waar commerciële en semi-commerciële (zoals woningcoöperaties) concurrenten slechts van kunnen dromen. Hoewel formeel onder democratische controle staand, beperkt de behandeling van de exploitaties zich vaak tot het jaarlijkse formele stempeltje bij de goedkeuring van de rekening. Het dualistisch credo veronderstelt een zekere helderheid in de rolverdeling tussen college en gemeenteraad. Hierbij  moet de gemeenteraad zorgen voor de vaststelling van heldere algemene kaders en de controle op de uitvoering daarvan. Gebeurt dit in Bergen op Zoom in een voldoende mate en op een zodanige wijze dat de raad zichzelf voldoende controlemiddelen verschaft en voldoende knoppen om zonodig bij te sturen? 

Bij twee lopende exploitaties (De Bergse Haven en De Markiezaten) heeft ondergetekende twijfels of de risico’s afdoende in beeld zijn gebracht en op een zodanige wijze aan de gemeenteraad worden gepresenteerd dat de gemeenteraad, als de omstandigheden dat noodzakelijk maken, tijdig kan bijsturen. In het plan De Bergse Haven neemt de gemeente Bergen op Zoom deel als risicodragende ontwikkelaar. De vraag is of de publieke verantwoordelijkheden hier afdoende zijn afgeschermd van de commerciële? Projectontwikkelaars met publiekrechtelijke bevoegdheden (zoals hier in praktische termen het geval is) hebben niet alleen een verantwoordelijkheid voor de gemeentekas, en voor die van hun mede participanten, maar ook en vooral een verantwoordelijkheid voor het publiek belang. 

Zeker in het licht van de nieuwe bevoegdheden, die de nieuwe grondexploitatiewet gemeenten biedt, zou het goed zijn om te kijken hoe de gemeenten, en Bergen op Zoom in het bijzonder, met de bevoegdheden die zij al hadden in het kader van het actief grondbeleid zijn om gegaan. In dit kader verzoekt ondergetekende uw commissie deze onderzoeksuggestie mee te nemen in uw beschouwingen voor uw onderzoeksprogramma 2009. Hierbij zouden de twee bovenvermelde vragen als start voor de formulering van de onderzoeksvragen gebruikt kunnen worden. 

Hoogachtend, 

L.H. van der Kallen