BOENDALE OVER SCHEPENEN/ WETHOUDERS

 

    


| 27-02-2021 |

 

 

Wederom en les van Boendale over een wijs stadsbestuur.

Jans Teesteye (tussen 1330 en 1340), is een dialoog tussen een Wouter die de vragen stelt en vermoedelijk Jan Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen, die wijze antwoorden geeft.

“Wouter, iedere goede schepen moet

deze drie punten in zich hebben:

wijsheid, rechtvaardigheid

en ook voldoende rijpheid.

Want jeugd en wijsheid gaan

maar zelden samen.

Ook hebzuchtige mannen moet men niet

tot schepen benoemen, wat er ook gebeurt.

Want hebzucht heeft door schandelijke praktijken

de rechtvaardigheid vaak geweld aangedaan.

Ter kwader ure is de man geboren die

tot schepen wordt benoemd zonder

dat hij dat ambt waardig is,

let op mijn woorden.

Ik zie in de steden twee dingen gebeuren

die mij in het bijzonder onaangenaam zijn.

Allereerst bevalt het me slecht dat,

wanneer een arme burger een klacht indient,

die in het stadsbestuur geen vriendjes heeft,

hij geen bijstand krijgt

en hem ook geen recht gedaan wordt zoals

menig rijk man dat gedaan wordt.

Het tweede punt is dat de heren

die de stad leiden en besturen,

iets in hun eigen zak steken van datgene

dat eigendom is van de stad.

Want dag en nacht moet men

alles wat de stad oplevert aan baten,

hetzij geld of onderpand, veilig stellen

in zekere handen, of het nu om kleine

of grote bedragen gaat.

En wanneer de stad er dan behoefte aan heeft,

kan men dit gemeenschappelijk

bezit aanspreken, op een verstandige

en eerlijke manier, en geen cent

verloren laten gaan.

Want ook al is een man tot

schepen of raadslid benoemd, dan is

het geld van de stad nog niet van hem,

nog niet voor een cent!

Het behoort hem net zo min toe als

de meest geringe ingezetene van de stad.

Want of het nou gaat om veel of weinig, het is

allemaal gemeenschappelijk bezit van de stad:

niemand heeft er [persoonlijk] recht op,

jong noch oud, en heer noch knecht.”

 

Louis van der Kallen.