DE WOLF EN HET LAM

 

    


| 23-02-2022 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De wolf en het lam

Op een dag zag een wolf een lammetje uit een rivier drinken en hij wilde een goed excuus hebben om het te verslinden. Hij ging een eindje stroomopwaarts staan en verweet het lam dat door hem het water troebel en ondrinkbaar werd gemaakt. Het lam verweerde zich: “Ik gebruik alleen de toppen van mijn lippen en bovendien sta ik een stuk lager dan u zodat uw drinkwater schoon blijft.” De wolf gooide het toen over een andere boeg: “Vorig jaar heb jij mijn vader beledigd.” “Maar vorig jaar was ik niet eens geboren!” riep het lammetje. Toen kon de wolf alleen maar zeggen: “Wat voor mooie praatjes je ook verzint, ik vreet je toch op.”

Moraal

Zo vindt een slecht mens altijd wel een aanleiding om een goed mens kwaad te doen. Ook als de argumenten niet deugen worden sommige besluiten toch doorgevoerd. Als de kas of de buik leeg is, wijkt de rede. Barbertje moet hangen!

‘P’ zou in dit verhaal zomaar de wolf kunnen zijn en ‘O’ het lam. Alleen denk ik dat het blauw/gele lam zich niet zo makkelijk laat op vreten!

 

Louis van der Kallen.



DE LEEUW EN ZIJN RAADSLEDEN

 

    


| 20-02-2022 |

 

De leeuw en zijn raadsleden is een fabel uit Zambia in de traditie van Aesopus, een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De leeuw en zijn raadsleden

Lang geleden leefde er een leeuw die drie raadsleden had: een wolf, een jakhals en een raaf. Koning leeuw regeerde en jaagde, zijn raadsleden adviseerden hem en aten alles wat de leeuw hen gaf. Allemaal waren ze tevreden.

Op een dag kwam een kameel aan in het koninkrijk. Koning leeuw had nog nooit zo’n dier gezien en was nogal nieuwsgierig. “Wie ben je en wat zoek je hier vreemdeling?”, vroeg de leeuw. “Ik ben een kameel en ik zoek bescherming”, was het antwoord. De leeuw vond hem wel aardig en zei: “Blijf bij ons als een gast. Je zal hier veilig zijn.” De kameel aanvaardde de uitnodiging met plezier en bleef van toen af aan bij de leeuw. Hij was er zeer tevreden. Hij had weiden om te grazen, water om te drinken en bescherming van de sterke koning.
Maar op een dag werd de leeuw verslagen door een olifant. Gewond lag hij op de grond, hij kon zich niet meer bewegen en dus ook niet meer jagen. De raadsleden die van de leeuw afhankelijk waren voor hun voedsel, kregen honger. “Wat zullen we doen?” vroegen ze elkaar. “We zullen nooit zelf kunnen jagen”, gaapte de luie wolf. “Laten we de kameel opeten”, stelde de jakhals voor. “De koning zal dat nooit goedvinden”, zei de wolf, “de kameel was zijn gast.” – “Laat mij hem ompraten”, zei de raaf en vloog naar de koning. “Oh, machtige heerser”, sprak hij, “we zijn bezorgd om u. U eet en drinkt niets en we zijn bang dat u zo zal sterven van zwakheid”. – “Je hebt gelijk,” antwoordde de leeuw”, maar wat kan ik doen als ik zelf niet kan jagen?” – “Waarom zou je moeten jagen als een goed maal vlakbij is?”, kraaide de raaf. “Jij denkt zeker aan mijn vriend de kameel, verrader”, sprak de leeuw boos. “Wil je dat ik mijn erewoord breek?” – “U zult het niet hoeven te breken, u zult zien dat de kameel zelf zal komen om zijn eigen vlees te geven. Dan bent u vrij om hem op te eten”, antwoordde de kraai. “Nou, goed dan,” murmelde de leeuw.

De raaf vloog weg naar zijn vrienden de raadsleden en smeedde een complot. Hij vertelde hen wat ze moesten zeggen en hoe ze het moesten zeggen. Toen vroegen ze de kameel om met hen mee te gaan op bezoek bij de koning. Toen ze bij de koning waren aangekomen, nam de raaf als eerste het woord. “Oh, allermachtigste koning”, vleide hij, “Ik zie dat u zal sterven van zwakheid als u niets eet. Maar wij, uw dienaars, geven onze levens voor u. Eet mij en wordt weer sterk”. Nog voor de raaf uitgesproken was, riep de jakhals: “Nee, machtige koning, de raaf heeft maar weinig vlees onder zijn veren en het zal u niet smaken, neem mijn vlees”. Nog voor de jakhals was uitgesproken huilde de wolf: “Nee, waardevolste koning, de jakhals is niet schoon, zijn vlees zal u schaden, eet mij toch” .Maar toen begonnen de raaf en de jakhals door elkaar te schreeuwen. “Nee, nee, neem het wolvenvlees ook niet, het zal u geen goed doen”. De kameel had staan luisteren en dacht: “Dit is mijn kans om de koning mijn dankbaarheid te tonen, maar hij zal het nooit goed vinden”. Zodoende sprak de kameel tegen de koning: “Oh, heerser, als u geen wolvenvlees, ravenvlees of jakhalsvlees kunt eten, neem dan mijn vlees”.

Toen spraken de wolf, de raaf en de jakhals als één stem: “Ja koning, neem hem als maaltijd,” en ze sprongen allemaal op de kameel en verscheurden hem.

Moraal

Velen proberen de burger/kiezer met ‘schone’ woorden te verleiden tot opoffering of tot daden waar men later spijt van krijgt. Ook Harrebomée kent in dit kader enkele wijsheden.

“Bij tijds een zaak voorzien, Is ’t werk van wijze liên” en “In tijds voorzien, Baat alle liên” (Als je op tijd door hebt hoe de vork in de steel zit trap je er niet in).

“Schoone woorden zonder meenen, Die verraders u verleenen” (Vleiers hebben vaak alleen hun eigen belang voor ogen).

“Wat is ten hove ’t grootste kwaad? De pluimstrijkende vos met zijnen raad” (Vertrouw de vleiers niet, zij zijn vaak het grootste kwaad).

 

Louis van der Kallen.



BRUIN DE BEER EN REINAARD DE VOS

 

    


| 08-02-2022 |

 

Bruin de Beer en Reinaard de Vos is een middeleeuwse fabel uit ‘Van den vos Reynaerde‘ in de traditie van Aesopus een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

Op een dag werd Bruin de Beer erop uitgestuurd om Reinaard de Vos bij de koning te laten komen om hem terecht te laten staan voor zijn wanddaden. De tocht van de beer voerde door een duister woud, waar Reinaard zijn jachtgebied had. Uiteindelijk bereikte hij de berg waarop de burcht Malpertuis lag. Dit was Reinaards sterkste vesting, waar hij zich vaak terugtrok als hij in nood was. Bruin ging rustig voor de hoofdpoort zitten en riep Reinaard met luide stem: “Ben je daar, Reinaard? Ik ben Bruin, de boodschapper van de koning. Hij beveelt je met mij mee te komen om terecht te staan voor al je streken. Kom met mij mee, Reinaard, want als je dat niet doet zal de koning je laten radbraken! We zijn toch vrienden, beste vos, dus kom, ga met me mee.”

Bruin de Beer en Reinaard

Op een dag werd Bruin de Beer erop uitgestuurd om Reinaard de Vos bij de koning te laten komen om hem terecht te laten staan voor zijn wanddaden. De tocht van de beer voerde door een duister woud, waar Reinaard zijn jachtgebied had. Uiteindelijk bereikte hij de berg waarop de burcht Malpertuis lag. Dit was Reinaards sterkste vesting, waar hij zich vaak terugtrok als hij in nood was. Bruin ging rustig voor de hoofdpoort zitten en riep Reinaard met luide stem: “Ben je daar, Reinaard? Ik ben Bruin, de boodschapper van de koning. Hij beveelt je met mij mee te komen om terecht te staan voor al je streken. Kom met mij mee, Reinaard, want als je dat niet doet zal de koning je laten radbraken! We zijn toch vrienden, beste vos, dus kom, ga met me mee.”

“Maar Bruin, honing? Dat meen je niet. Hoe kan ik je daar nu een plezier mee doen? Je houdt me voor de gek.” “Reinaard, schei uit, ik meen het. Echt, ik maak geen grap, ik smeek je, breng me naar de honing,” riep Bruin. “Meen je dat nou werkelijk,” vroeg Reinaard. “Maar man, ik kan je zoveel honing bezorgen, dat je het nog niet met zijn tienen op kunt. Dat je dik en rond naar het hof terugrolt.” “Genoeg voor tien beren?” riep Bruin met overslaande stem. “Nou, dan onderschat je me. Ik ben in staat om in m’n eentje alle honing op te eten die er tussen hier en Portugal te vinden is. Als je mij nu naar die honing brengt, zal ik het voor je opnemen bij de koning en je vrijpleiten.” “Beste Bruin, het is geweldig dat te horen,” zei Reinaard. Hij opende de poort en liep naar buiten. “Kom, laten we hier dan niet langer staan kletsen. Volg mij, ik zorg ervoor dat je vandaag meer krijgt dan je kunt verdragen.”

Bruin lette niet op de spottende toon in Reinaards stem, zijn gedachten waren bij de honing. Reinaard volgde een pad dat naar het dorp liep. Daar bracht hij Bruin naar het erf van Lamfroit, de timmerman. Op het erf lag de zware stam van een eikenboom waaruit de timmerman planken wilde zagen. Het eerste begin was gemaakt: Lamfroit had de stam gespleten en in de spleet wiggen geslagen, zoals timmerlieden dat gewoonlijk doen. “Hier is het, waar je zo naar verlangt,” zei Reinaard en hij wees op de stam. “In die boom zit alle honing die je maar wensen kunt. Maar beheers je en eet niet te veel. Het zou me spijten als jou iets overkomt.” ”Wees maar niet bang,” zei Bruin snel. “Overdaad schaadt, zegt het spreekwoord toch?” “Je hebt gelijk, waar zou ik me zorgen over maken,” lachte Reinaard. “Vooruit Bruin, kruip er maar in en ga je gang.”
Dat liet de beer zich geen twee keer zeggen. Hij stak zijn hoofd tot over de oren in de spleet en gebruikte tegelijk zijn beide voorpoten om de heerlijke honing te zoeken. Daar had Reinaard op gewacht. Hij trok met al zijn kracht de wiggen uit de stam en de beer zat klem. Bruin begreep onmiddellijk dat Reinaard hem te pakken had. Luid briesend probeerde hij zich los te rukken. “Maar Bruin,” lachte Reinaard spottend. “Heb je nu al genoeg? Dat valt me van je tegen! Maar wacht, daarginds komt Lamfroit al aan. Hij zal je vast iets te drinken aanbieden, dat hoort immers bij zo’n maal.” En met die woorden haastte Reinaard zich weg, want de timmerman was inderdaad onderweg.
De timmerman zag verbaasd hoe een beer op zijn erf beklemd zat in de eik. Hij bedacht zich geen ogenblik, rende het dorp in en riep luidkeels om hulp. Een grote groep dorpelingen kwam toegesneld, gewapend met stokken, dorsvlegels en rieken. Hugo met de kromme benen was er, en Ludolf met de kromme vingers, en ze waren erg wreed tegen Bruin. De een liep met een stok te zwaaien en de ander had een loden bal aan een touw die hij om zich heen slingerde. Baerdeloge en Avesoete, Abelquack en vrouw Brave, allen stonden Bruin naar het leven. Zelfs de pastoor rende de kerk uit met zijn kruisstaf, en zijn vrouw Julocke volgde hem met haar spinrok in de hand.

Bruin hoorde hen komen en begreep dat zijn dood nabij was. Wanhopig probeerde hij zich los te rukken, en eindelijk was zijn hoofd vrij. Maar ach, hij verloor daarbij een deel van zijn hoofdhuid en ook een oor. Daarna moest hij nog zijn voorpoten loswringen. Ook dat lukte, al bleven daarbij zijn huid en nagels achter in de boom. Het bloed liep Bruin in de ogen en door een rood waas zag hij de menigte op zich afstormen. De beer zette het op een lopen, maar bij de rivier werd hij ingehaald door de dorpelingen. Normaal zou niemand van hen de strijd met een beer aan durven gaan, maar bij deze mismaakte stumper zagen zij hun kans schoon. De een sloeg, de ander stak en weer een ander liet de zweep knallen. Zelfs de oude wijven uit het dorp sloegen er met hun stokken op los. Lamfroit was het felste, hij haalde uit met zijn bijl en raakte Bruin tussen kop en hals. Een ogenblik was de beer verdoofd, toen sprong hij met zijn laatste krachten naar voren en wierp een stel vrouwen in het water. Een van de vrouwen die in het water spartelden was Julocke, de vrouw van de pastoor. Toen die zijn vrouw in nood zag, riep hij met luide stem: “Parochianen, help! Mijn vrouw verdrinkt! Een volle aflaat van een jaar en een dag voor hem die haar uit het water haalt!” Een volle aflaat, vergiffenis voor alle zonden, dat wilden de dorpelingen wel. Ze bedachten zich geen moment en lieten Bruin met rust. Die profiteerde daarvan door in de rivier te springen en zo te ontkomen. Bruin liet zich met de stroom meedrijven, en verdoofd strompelde hij een kilometer verder de oever op. Daar vervloekte hij Reinaard, die hem in deze ellendige toestand had gebracht.

Reinaard had intussen goed gebruik gemaakt van de situatie. Hij ving een vette kip op het erf van Lamfroit en ging daar snel mee vandoor. Op een berg buiten het dorp verslond hij de kip. De schranspartij en de middaghitte maakten hem dorstig. Daarom daalde hij af naar de rivier om daar zijn dorst te lessen en verkoeling te vinden. Hij mompelde in zichzelf: “Dit is allemaal prima gegaan. Degene die mij de meeste schade kon toebrengen voor het hof, is dood. En er is niemand die mij ervan kan beschuldigen.” Hij had die gedachte nog maar net uitgesproken, toen hij Bruin op de oever zag liggen. “Vervloekte Lamfroit,” zei Reinaard kwaad. “Je bent nog stommer dan een zwijn. Ik gaf je die beer zowat cadeau en je laat hem ontsnappen, jij stommeling! Van zijn vlees had je minstens een week kunnen eten, en die prachtige huid, wel die ben je nu echt kwijt.” De vos zuchtte en sloop dichterbij om zijn machtige vijand eens goed te bekijken. Toen Reinaard zag hoe erg Bruin eraan toe was, kon hij het niet laten de beer te bespotten. “God zegene u, beste priester,” sprak hij met luide stem. “Kent u de rover Reinaard? Nou, kijk dan maar eens goed, want het rode gevaar staat voor u. Van welke orde bent u eigenlijk, want uw bloedrode kap komt mij onbekend voor. Ze hebben wel een deel van uw oor weggeschoren toen uw tonsuur werd aangebracht. Staat u op het punt te gaan zingen of bidden? U hebt uw handschoenen immers uitgetrokken?”

Bruin werd woedend van dat getreiter, maar hij wist dat hij niet in staat was Reinaard te pakken te nemen. Hij rolde zich naar de rivier, om aan de spottende woorden te ontkomen. Weer liet hij zich met de stroom meedrijven en kroop toen uitgeput aan land. Hoe moest hij in ’s hemelsnaam weer bij het hof van de koning komen? Lopen ging immers niet. Ten einde raad ging hij op zijn billen zitten en hopte zo voort. Als hij te moe werd, rolde hij om en om, en zo wist hij uiteindelijk het hof te bereiken.

Moraal

Er zijn vele notoire schurken als de vos Reinaard en vele ontlopen door valse praatjes hun straf. Soms worden mensen door leugens en valse voorwendselen verleid onschuldigen te straffen. Moge deze fabel u doen beseffen dat er vele vossen Reinaarden onder ons zijn die met hun ‘zoete’ verhalen en ‘schone’ beloften ons arme zielen trachten te verleiden tot wandaden in hunner voordeel. Zoals stemmen op hen op basis van valse of weinig realistische beloften.
Harrebomée zou zeggen: “Betrouw de liên, maar weet wel wiên” (weet wie je kan vertrouwen).

 

Louis van der Kallen.



    


DE KIKKER EN DE OS

 

    


| 23-11-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De kikker en de os

Er was eens een kikker die een os zag. Hij wilde net zo groot zijn als de os en dus blies hij zichzelf op. Maar hij was nog steeds te klein. Hij blies zich steeds groter op tot hij uiteindelijk uit elkaar knalde.

Moraal

Zij die zich groter voor willen doen dan ze zijn, betalen een hoge prijs.

In Haarebomée zijn er heel wat wijsheden vinden over dit onderwerp:

“Als men zijn zeil te hooge stelt, Is ’t ligtlijk, dat de wind het velt.”

“Men moet niet willen vliegen, eer men slagpennen in de vleugels heeft.”

“Geen rijker man in dorp of steê, Dan die met ’t zijne leeft in vreê.”

 

Louis van der Kallen.



ZEUS EN DE MENSEN

 

    


| 21-08-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

Zeus en de mensen

Toen Zeus de mensen had geschapen, beval hij Hermes er verstand in te gieten. Hermes mat gelijke hoeveelheden af en gaf ieder zijn deel. Zo gebeurde het dat kleine mensen, door hun portie helemaal gevuld, verstandig zijn geworden, maar dat zij, die lang van stuk zijn, minder verstand hebben dan de anderen, omdat het vocht niet in het hele lichaam is doorgedrongen en zelfs niet de knieën heeft bereikt.

Moraal

Als kleintje vind ik dit een prachtige fabel. Maar hij doet sommige ‘groten’ te kort. De echte les is: onderschat de kleintjes, de nederige of de armen niet. In de kleinste potjes zit de beste zalf.

Deze zijn uit Harrebomée: “De wijsheid schuilt dikwijls onder een versleten kleed,” en “De nederigheid is zulk een schat, Dat niemand zijne waarde schat.”

 

Louis van der Kallen.



DE OUDE VROUW EN DE DOKTER

 

    


| 20-08-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De oude vrouw en de dokter

Een oude vrouw leed aan een oogziekte. Zij liet een dokter komen en regelde met hem de betaling. Iedere keer als hij haar bezocht en zij haar ogen dichthield, omdat hij er een zalfje op had gesmeerd, haalde hij één van haar meubels weg. Toen de vrouw eindelijk was genezen, was al haar huisraad verdwenen. De arts eiste de afgesproken vergoeding op, maar zij weigerde te betalen. Daarom sleepte hij haar voor het gerecht. Zij erkende dat ze een bepaald bedrag met hem was overeengekomen, maar op de voorwaarde dat hij haar gezichtsvermogen zou genezen. “Door zijn kuur”, vervolgde zij, “ben ik slechter af dan ervoor. Want destijds kon ik al mijn meubels zien staan, en nu zie ik niets meer.”

Moraal

Veel misdaden worden bedreven door lieden die niet doorhebben dat hun hebzucht hen verraadt. Het rare is dat dit niet geldt voor misdaden bedreven door politici. Kiezers hebben het niet door omdat ze keer op keer verleid worden door de ‘fantastische’ PR van de politici. Sommige zitten jaren in een kabinet, vertellen dat ze anders zijn dan het ‘zooitje’ wat er zit een maken dikke winst (5 zetels) en kunnen een vreugdedansje maken op tafel. Willen dan weer samenwerken met de ‘oude’ machthebbers (het zooitje) inclusief zij zelf en geven dan de schuld, de Zwarte Piet, (voor al wat fout ging) aan die ‘gelovigen’ die klaarblijkelijk met hun 5 zetels (toen en nu) de schuld zijn van alles wat de laatste 20 jaar fout is gegaan. Een de kiezers? Wassen hun handen in onschuld.   

 

Louis van der Kallen.



DE VOS EN DE LEEUW DIE BANG VOOR EEN MUIS WAREN

 

    


| 17-08-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De vos en de leeuw die bang voor een muis waren

Een muis trippelde rond op het lichaam van een slapende leeuw. Wakker geworden draaide de leeuw zich naar alle kanten om, in de hoop zijn belager te vinden. Een vos die hem zo bezig zag, verweet hem dat hij zich als leeuw zo druk maakte om een muis. Het antwoord luidde: “Ik ben niet bang voor een muis, maar ik ben verbaasd dat iemand de moed heeft om op het lijf van een slapende leeuw rond te lopen.”

Moraal

Ook kleine zaken kunnen belangrijk zijn. Of om met Harrebomée te spreken: “Al is uw vijand maar een mier, nog acht hem als een gruwzaam dier,” of “Eene mug steekt wel eene leeuw in ’t oog.”

Brutalen hebben de halve wereld! Zo is het soms ook in de politiek. Vele partijen van nu zijn klein, soms met een enkele zetel begonnen. En sommige zijn groot begonnen, Bijvoorbeeld het CDA en beginnen nu richting het niveau van een politieke splinter af te zakken. Bij de oprichting in 1980 nog circa 162.000 leden, nu nog circa 38.000. Eens 54 leden in de Tweede Kamer nog 15 en in de laatste peilingen slechts 6. Eens een leeuw nu een piepend muisje. Zo kan de BSD of Ons Water een muis zijn of worden die leeuwen een nachtmerrie bezorgt.

 

Louis van der Kallen.



DE VOS EN DE DRUIVEN

 

    


| 10-08-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De vos en de druiven

Een hongerige vos zag eens druiventrossen aan een wijnstok hangen en wilde ze pakken. Hij kon er niet bij zodat hij maar afdroop en tegen zichzelf zei: “Ze zijn vast niet rijp.”

Moraal

Soms is wat je wilt onbereikbaar. Dan zijn het – als geruststelling voor jezelf – vast de omstandigheden, nooit je eigen beperkingen. Dan zijn de druiven zuur! Zo is het soms ook met kandidaten die bij een verkiezing niet gekozen werden. Dan zijn er vele Calimero’s: “Zij zijn groot en ik is klein, en da’s niet eerlijk, o nee”. Het Calimerocomplex is onder politici wijd verspreid.              Het machtsdenken ook. Recent Jo Ritzen (PvdA) in de NRC op zaterdag 7 augustus 2021: “Ik pleit voor een burgerinitiatief dat een kiesdrempel afdwingt, waardoor heel kleine partijen niet meer in de Kamer kunnen komen”.

 

Louis van der Kallen.



DE VOS EN DE BOK

 

    


| 08-08-2021 |

 

Aesopus, vaak ook Aisopus genoemd was een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

De vos en de bok

Een vos was in een put gevallen en kon er niet meer uitkomen. Later passeerde een dorstige bok de put. Hij zag de vos en vroeg of het water goed smaakte. De vos greep de gelegenheid aan en prees het water uitbundig. ”Het is heerlijk”, zei hij, “Je moet er ook in springen.” Omdat hij naar water smachtte, sprong de bok, zonder er verder over na te denken, in de put. Nadat hij zijn dorst gelest had, overlegde hij met de vos hoe ze naar boven konden komen. De vos deed een voorstel: “Ik heb een oplossing bedacht om ons hieruit te redden.” Zet jij alsjeblieft je voorhoeven tegen de wand en richt je horens op, dan klim ik op je rug. Later trek ik jou wel op.” De bok gaf maar wat graag gehoor aan dit verzoek en de vos klauterde via zijn poten op de rug, zocht vervolgens steun op de horens en belandde met een sprong op de putrand. Toen hij ervandoor wilde gaan, verweet de bok hem dat hij zich niet aan de afspraak had gehouden. Daarop draaide de vos zich om en riep: “Hé vriend, als je zoveel hersens had gehad als haren in je sik, was je pas naar beneden gesprongen als je had bedacht hoe je weer boven zou kunnen komen.”

Moraal

Bezint eer gij begint. En om met Harrebomée te spreken: Betrouw de liên, maar weet wel wiên. Dat geldt zeker ook als je (politiek) gaat samenwerken of een kandidatenlijst opstelt voor de komende raadsverkiezingen. Als de nieuwgekozenen daarna zich afsplitsen of zich aansluiten bij een andere partij en daarmee in feite kiezersbedrog plegen is het zuur voor de partij die verlaten is en voor de kiezer. Maar zeker ook slecht voor de bestuurbaarheid van de gemeente. Versplintering en kiezersbedrog is niet goed voor de kwaliteit van de besluitvorming en maakt de samenwerking er niet makkelijker op.

 

Louis van der Kallen.



DE LEEUW EN ZIJN RAADSLEDEN

 

    


| 03-08-2021 |

 

 

De leeuw en zijn raadsleden is een fabel uit Zambia in de traditie van Aesopus, een Griekse dichter (ca. 620-560 v.Chr.) die bekendheid verwierf door zijn fabels (verhalen) waarin dieren zich gedragen als mensen (personificatie). Het gaat daarbij vooral om de moraal van het verhaal.

Lang geleden leefde er een leeuw die drie raadsleden had: een wolf, een jakhals en een raaf. Koning leeuw regeerde en jaagde, zijn raadsleden adviseerden hem en aten alles wat de leeuw hen gaf. Allemaal waren ze tevreden.

Op een dag kwam een kameel aan in het koninkrijk. Koning leeuw had nog nooit zo’n dier gezien en was nogal nieuwsgierig. “Wie ben je en wat zoek je hier vreemdeling?”, vroeg de leeuw. “Ik ben een kameel en ik zoek bescherming”, was het antwoord. De leeuw vond hem wel aardig en zei: “Blijf bij ons als een gast. Je zal hier veilig zijn.” De kameel aanvaardde de uitnodiging met plezier en bleef van toen af aan bij de leeuw. Hij was er zeer tevreden. Hij had weiden om te grazen, water om te drinken en bescherming van de sterke koning.

Maar op een dag werd de leeuw verslagen door een olifant. Gewond lag hij op de grond, hij kon zich niet meer bewegen en dus ook niet meer jagen. De raadsleden die van de leeuw afhankelijk waren voor hun voedsel, kregen honger. “Wat zullen we doen?” vroegen ze elkaar. “We zullen nooit zelf kunnen jagen”, gaapte de luie wolf. “Laten we de kameel opeten”, stelde de jakhals voor. “De koning zal dat nooit goedvinden”, zei de wolf, “de kameel was zijn gast.” – “Laat mij hem ompraten”, zei de raaf en vloog naar de koning. “Oh, machtige heerser”, sprak hij, “we zijn bezorgd om u. U eet en drinkt niets en we zijn bang dat u zo zal sterven van zwakheid”. – “Je hebt gelijk,” antwoordde de leeuw”, maar wat kan ik doen als ik zelf niet kan jagen?” – “Waarom zou je moeten jagen als een goed maal vlakbij is?”, kraaide de raaf. “Jij denkt zeker aan mijn vriend de kameel, verrader”, sprak de leeuw boos. “Wil je dat ik mijn erewoord breek?” – “U zult het niet hoeven te breken, u zult zien dat de kameel zelf zal komen om zijn eigen vlees te geven. Dan bent u vrij om hem op te eten”, antwoordde de kraai. “Nou, goed dan,” murmelde de leeuw.

De raaf vloog weg naar zijn vrienden de raadsleden en smeedde een complot. Hij vertelde hen wat ze moesten zeggen en hoe ze het moesten zeggen. Toen vroegen ze de kameel om met hen mee te gaan op bezoek bij de koning. Toen ze bij de koning waren aangekomen, nam de raaf als eerste het woord. “Oh, allermachtigste koning”, vleide hij, “Ik zie dat u zal sterven van zwakheid als u niets eet. Maar wij, uw dienaars, geven onze levens voor u. Eet mij en wordt weer sterk”. Nog voor de raaf uitgesproken was, riep de jakhals: “Nee, machtige koning, de raaf heeft maar weinig vlees onder zijn veren en het zal u niet smaken, neem mijn vlees”. Nog voor de jakhals was uitgesproken huilde de wolf: “Nee, waardevolste koning, de jakhals is niet schoon, zijn vlees zal u schaden, eet mij toch” .Maar toen begonnen de raaf en de jakhals door elkaar te schreeuwen. “Nee, nee, neem het wolvenvlees ook niet, het zal u geen goed doen”. De kameel had staan luisteren en dacht: “Dit is mijn kans om de koning mijn dankbaarheid te tonen, maar hij zal het nooit goed vinden”. Zodoende sprak de kameel tegen de koning: “Oh, heerser, als u geen wolvenvlees, ravenvlees of jakhalsvlees kunt eten, neem dan mijn vlees”.

Toen spraken de wolf, de raaf en de jakhals als één stem: “Ja koning, neem hem als maaltijd,” en ze sprongen allemaal op de kameel en verscheurden hem.

Moraal

Velen proberen de burger/kiezer met ‘schone’ woorden te verleiden tot opoffering of tot daden waar men later spijt van krijgt. Ook Harrebomée kent in dit kader enkele wijsheden.

“Bij tijds een zaak voorzien, Is ’t werk van wijze liên” en “In tijds voorzien, Baat alle liên” (Als je op tijd door hebt hoe de vork in de steel zit trap je er niet in).

“Schoone woorden zonder meenen, Die verraders u verleenen” (Vleiers hebben vaak alleen hun eigen belang voor ogen).

“Wat is ten hove ’t grootste kwaad? De pluimstrijkende vos met zijnen raad” (Vertrouw de vleiers niet, zij zijn vaak het grootste kwaad).

 

Louis van der Kallen.