VERTROUWEN

 

    


| 30-09-2020 |

 

Soms vraag ik mij af: waarop is vertrouwen gebaseerd? Ik vertrouw pas iemand als ik door ervaring heb geleerd dat iemand of een organisatie te vertrouwen is. Er zijn echter tal van mensen die werken ‘op basis van vertrouwen’. Vaak omdat ze dat onderling hebben afgesproken. Zelf begrijp ik daar niets van. Vreemde mensen die elkaar recent hebben ontmoet – om gezamenlijk een job te doen – spreken af dat ze elkaar zullen vertrouwen. Ze gaan dus handelen op basis van vertrouwen. Samenwerken zie ik als een soort van huwelijk. Binnen dat huwelijk vertrouw je elkaar. Maar je trouwt toch niet zonder ervaring met elkaar? Of ‘trouw’ je omdat je er beiden ‘beter’ van wordt? 

Als je een job gaat doen omdat anderen er een puinhoop van hebben gemaakt, bijvoorbeeld omdat een organisatie niet of slecht functioneerde en goede mensen eerder kopje onder zijn gegaan in een verpolitiekt systeem zou ik niet snel – als ik deze leeuwenkuil zou betreden – ook maar één persoon vertrouwen. Misschien zou ik in enige mate wel andere nieuwelingen proberen te vertrouwen.

Of ben ik een goedgelovige of argwanende idioot  – in de betekenis van een simpele, ongeletterde, eenvoudige, onwetende, onderontwikkelde (wat omschrijvingen uit het Woordenboek der Nederlandse taal uit 1887 (WNT))- ? Of ben ik een idioot in het licht van de in de nieuwere tijd uit het Frans afkomstige, psychiatrische term: iemand die je makkelijk iets op de mouw kan spelden?

Om enig begrip voor dat onderlinge afgesproken vertrouwen te verkrijgen ga ik voor het antwoord; dan maar naar de vermoedelijke oorsprong van het woord. Het oude Griekse woord idiotès: ambteloos burger. Die werden door bestuurders (de elite) gezien als eenvoudig en onwetend. Wat zou dat betekenen voor hen die als ambteloos burger plotseling geroepen worden tot een eerbiedwaardig ambt? Nu wel wetend? Of is dat de verklaring van het gaan samenwerken ‘op basis van vertrouwen’ bijvoorbeeld in een college van B&W?

Wat ben ik toch een achterdochtige ziel. Hoe ouder ik word, des te minder mensen blijven over die ik vertrouw. Ik zou zeker niet zo maar, of voetstoots afspreken te gaan samenwerken ‘op basis van vertrouwen’. Dat is vast de reden dat ik nooit als idiotès ben geroepen tot het ambt van wethouder!

 

Louis van der Kallen.


    

BERGEN (IN DE TOEKOMST)?

 

    


| 29-09-2020 |

 

Soms vraag ik mij af, of wij we in het verleden inspiratie zouden kunnen vinden voor de bestuurlijke toekomst van Bergen op Zoom. Toen de heerlijkheid Bergen op Zoom eind 13e  eeuw ontstond, waren er een fors aantal verbonden ambtsgebieden. Grofweg bestond de heerlijkheid uit: De Poorterij van Bergen op Zoom, Halsteren, Rubeere, Noordland, Noordgeest, Zuidland, Moerstrate, Wouw, Zegge, Rucphen, Voornseinde, Zuidgeest en Putte. In deze gebieden had de Heer van Bergen op Zoom de rechtsmacht in alle graden. Ook vielen de woeste, niet ontgonnen gronden onder zijn macht en volledige bevoegdheden. Beperkt onder zijn rechtsmacht vielen de gebieden waar een leenheer functioneerde, zoals de Heren van Boudenspolder, Beijmoeren, Hildernisse, Woensdrecht, Hoogerheide en Ossendrecht. Huijbergen werd kerkelijk bestuurd.    

In daaropvolgende eeuwen breidde de macht van de Heren van Bergen op Zoom zich geleidelijk uit. Vooral door aankopen, ontginningen en inpolderingen. De leengoederen werden met uitzondering van Ossendrecht en Hoogerheide opgeheven en vielen eind achttiende eeuw volledig onder de bevoegdheden van de Heren van Bergen op Zoom. Door ontwikkelingen en inpolderingen waren  eind achttiende eeuw de volgende gebieden deel gaan uitmaken van de heerlijkheid: Oud- en Nieuw Beijmoer, Auvergne en Oud Glymes, Heijningen, Fijnaart, Standaardbuiten, Oudenbosch, Nieuw en Oud Gastel.  Huijbergen, de St Maartenspolder en Hoeven werden deels kerkelijk bestuurd.

Van het westelijke deel van Noord-Brabant vielen alleen Willemstad, Prinsenland, Steenbergen, Vossemeer en Roosendaal niet in het Markizaat.

Met gebieden buiten de heerlijkheid bestonden wel relaties; zo was Woensdrecht gekocht van de Heren van Kruiningen. Er werden leenrechten afgekocht die onder het Zeeuwse leenrecht vielen (Hildernisse, de heer Boudenspolder, Oud- en Nieuw Beijmoer). Ook werden regelingen getroffen rond Hertogelijke enclaves zoals onder Wouw, Heerle en Borgvliet.

In de zeventiende eeuw kende de heerlijkheid in haar rechtsgebieden een tiental rentmeesterschappen: Halsteren, stad en Vierschaar, Wouw, Zuidkwartier (globaal wat nu de gemeente Woensdrecht is), Oostkwartier (globaal de gebieden Oud-Gastel, Oudenbosch, Rucphen, Voornseinde, Hoeven en de St Maartenspolder), Heer Jansland (Nieuw Gastel), Standaardbuiten, Fijnaart, Ruigenhil (Willemstad) en Heijningen.

Geld en gewenste bestuurskracht waren de drijvende kracht achter de uitbreidingen. Zaken gingen gewoon beter als ze centraal en éénduidig worden aangestuurd.

Ten tijden van de Bataafse Republiek (1795-1806) vervielen de feodale bestuursvormen en werden dorpen en steden – naar Frans voorbeeld –  gelijkgesteld in de nieuwe bestuursvorm van gemeenten. In de Staatsregeling des Bataafschen Volks van 1 mei 1798 werd bepaald dat deze gemeenten administratieve eenheden waren met uitvoerende taken. In de Staatsregeling (1801) werd de zelfstandigheid van gemeenten erkend en kregen ze de bevoegdheden om zelf het plaatselijke bestuur in te richten. Alle dorpen die deel uitmaakten van de Heerlijkheid werden zelfstandig. Bestuurlijk een enorme versnippering. Misschien wordt het tijd om oude tijden te laten herleven. Maar nu wel met de gebieden die er buiten vielen zoals o.a. Steenbergen en Roosendaal. Breda als buur lijkt mij wel wat. Dan zijn we ook van een heleboel gemeenschappelijke regelingen af.

Ik ben benieuwd wat Jan metten Lippen ( Jan II van Glymes) van mijn gedachtespinsels gevonden zou hebben.

https://kijkopbergenopzoom.nl/opinie-bergen-in-de-toekomst/

 

Louis van der Kallen.


    

WIE ZIJN ER BETER VAN GEWORDEN?

 

    


| 29-09-2020 |

 

De afgelopen jaren heb ik een aantal artikelen geschreven met het thema de veranderingen in ‘mijn wereld’:

De moderne wereld;

Tijden van oproer;

De gele volkswoede;

We zijn het zat
(over de aanslagen op de Nederlandse cultuur);

Het land is moe
(over de opkomst van het populisme);

Mijn wereld is veranderd.

Als je 72 bent, is er heel veel veranderd. Ik vraag mij soms af waarom en wie zijn er beter van geworden? Toen ik voor het eerst mocht stemmen was nog niet zolang geleden de stemgerechtigde leeftijd verlaagd van 23 naar 21 jaar en de opkomstplicht was net in 1970 afgeschaft. Ik ben nog opgevoed met het adagium: stemmen is een plicht, een heilige plicht! Mijn moeder had het er bij mij ingeramd. Ze was toen al overleden maar haar woorden galmen tot de dag van vandaag in mijn oren. “Voor dat recht zijn doden gevallen en er vallen elders in de wereld nog steeds doden om dat recht uit te kunnen oefenen in eerlijke en vrije verkiezingen”. Mijn moeder was rood van hart en temperament. Een vrouw vol strijdlust met het idee dat alles wat je als ouder deed gericht was op een betere toekomst van je kinderen en kleinkinderen. Op 1 mei ging de rode vlag nog uit! De meeste mensen in mijn straat kende nog de door Henriette Roland Holst in 1900 uit het Frans vertaalde tekst uit 1871 van de communard Eugène Pottier van de Internationale 

In 1970 leefden we nog een de droom dat het in de toekomst beter zou worden. Dat de kinderen van toen het beter zouden krijgen dan hun ouders en ook ik dacht dat mijn kinderen of kleinkinderen het beter zouden krijgen. Meer welvaart, meer democratie, meer medezeggenschap, meer vrijheid. Niet alleen voor ons, levend in het ‘vrije’ westen, maar voor iedere wereldburger. Mijn wereld en mijn dromen zijn voor een deel in nachtmerries veranderd. Je vraagt je dan af welke fouten hebben wij, of heb ik gemaakt?

Er werd in de jaren 70, 80, 90 en na de millenniumwisseling in hoog tempo geprivatiseerd (gemeenten werden gedrongen afstand te doen van hun gemeentelijke woning-, water en energiebedrijven), gefuseerd (alles moest groter),  gedereguleerd (de banken kregen alle vrijheid met als ‘hoogtepunt’ de verkoop van de Girodienst (het blauw wat ons allemaal paste moest oranje worden), geliberaliseerd (de woningmarkt zou het beter weten met als ‘toppunt’ de liberalisering van de huren). Zo ontstond het gat tussen de sociale huursector (tot 700) en de vrijesector (boven de 1000), geflexibiliseerd (de arbeidsmarkt moest vrij worden, met als gevolg de globalisering en de nul uren-contracten en al die ZZP’ers die zo ‘graag’ ondernemers wilden worden) en met als het hoogtepunt de decentralisaties van de zorg die de WMO, huishoudelijk hulp en de jeugdzorg naar de gemeenten overhevelde. Klapper was wel de marktwerking in de zorg en de afschaffing van het oude vertrouwde ziekenfonds. O, wat werd alles er toch beter op!

Terugkijkend heb ik het idee dat menigeen zich in het pak genaaid voelt. De wachtlijsten voor vrijwel iedere hulpvraag werden langer. De dakloosheid is verdubbeld in pakweg tien jaar. Een betaalbare woning is voor velen, zelfs voor de middeninkomens onhaalbaar. De huurdersheffing is de doodslag voor de sociale huursector en een opsteker voor de geliberaliseerde huursector. De huisjesmelkers moesten bediend worden. Langzaam heb ik het gevoel dat het een vooropgezette strategie is geweest, en stapje voor stapje zijn we beroofd van de droom van die betere wereld.

Recent onthulde Nick Clegg in het VK dat toenmalig premier David Cameron tegen hem had gezegd “dat de overheid niet meer sociale huur moest bouwen, want daarvan krijg je alleen maar meer Labour-stemmers”. Kijk dat is een perfecte verklaring van de huurdersheffing die corporaties beperkt in de realisering van betaalbare huurwoningen  en die meer mensen motiveert een huis te kopen. Uit onderzoek blijkt immers dat mensen die woningen kopen gemiddeld rechtser gaan stemmen.

Rechts, de VVD heeft systematisch jaar na jaar haar doelen gerealiseerd. Als voorbeeld de belastingen. Bekijken we de ontwikkeling van de belastingtarieven dan valt op dat deze voor bedrijven (winstbelasting/ vennootschapsbelasting) sinds 1940 gedaald zijn van 30% naar 19% en 25% nu, terwijl deze regering voornemens is deze verder te verlagen naar 15% en 20,5%. Ter vergelijking: in België is op dit moment de hoogste schijf 34,5%. De dividendbelasting was in 2006 nog 25 %, nu 15% en het voorstel was deze maar helemaal af te schaffen. Ook wordt steeds duidelijker dat met name multinationals meesters zijn geworden in het vermijden van belastingen. In Frankrijk en in Nederland is er de afgelopen jaren een forse vermindering geweest van de fiscale solidariteit. De tarieven van de grootverdieners daalden en die van de kleine verdieners niet. In 1970 was het hoogste tarief voor de inkomstenbelasting in Nederland 72%. Nu is dat 51,75% en deze regering is voornemens dat nog verder te verlagen naar 49,5%.

Hoe kijken onze kinderen naar ons?  Het blijkt dat velen met hun onzekere inkomsten niet in staat zijn een zelfstandig huishouden te voeren. De huren zijn onbetaalbaar geworden en de sociale huursector grotendeels afgebroken. Een vaste baan is veelal onbereikbaar. Achteraf verdenk ik ze (de beleidsmakers) er ook van de opkomstplicht van vroeger te hebben afgeschaft om de eigen ‘elite’ te bevoordelen. Het is immer grotendeels het ‘klootjesvolk’ dat bij verkiezingen thuis blijft! In 1970 werd de opkomstplicht afgeschaft en begon de route naar flexibiliseren, liberaliseren, dereguleren, decentraliseren, fuseren en globaliseren. Het grote beroven van de droom, de belofte van een betere toekomst.

De jeugd lijkt ingepakt met technische snufjes die passen in de manier waarop de Romeinen de plebejers zoet hielden: geef het volk brood en spelen. Mijn ouders streden nog voor de achturige werkdag en een vrije zaterdag. Nu zijn steeds meer mensen het steeds normaler gaan vinden dat ze via het mobieltje van de baas altijd beschikbaar moeten zijn. Het toppunt vind ik het thuiswerken. In mijn jeugd was thuiswerk een teken van diepe armoede. Het was montage en inpakwerk. Dat deden de moeders in hun vrije uren. De klok lijkt teruggedraaid. En dat wordt verkocht als vooruitgang.

Tot slot, ter overweging, een stukje tekst van Bas Jacobs uit een zaterdageditie van de NRC uit april 2015, die mij uit het hart gegrepen is: “Alleen een liberale renaissance kan het kapitalisme redden van de kapitalisten. Die renaissance zal alleen niet komen van mensen die zichzelf nu ‘liberaal’ noemen. Zij zijn verworden tot mercantilisten die eerlijke concurrentie en vrijhandel om zeep helpen. Ze stichten belastingparadijzen en steunen dictators. Zij zijn de buikspreekpoppen van een financiële sector die winsten privatiseert en verliezen socialiseert. Ze incasseren grootschalige staatssubsidies op hun vermogensopbouw via pensioenen en huizen. … alleen het kapitalisme biedt mensen hoop op een vrij leven en voorspoed. Onder één voorwaarde: iedereen zal moeten delen in de vruchten van economische vooruitgang. Maar door het uitvretersgedrag van een groep financieel-economische oligarchen erodeert langzaam het politiek draagvlak onder ons kapitalistische bestel.”

Iets om over na te denken! Anders wacht uiteindelijk niets anders dan het oproer. Het sprookje van de vooruitgang en de moderne tijd verliest in armoede en afhankelijkheid een keer zijn kracht!

 

Louis van der Kallen.


    

GEWETEN

 

    


| 21-09-2020 |

 

Ik verbaas mij steeds vaker over wat ik allemaal waarneem in deze wereld. Het lijkt wel of logische normen en waarden er niet meer toe doen. Ik schreef eerder (2017) over de veranderingen bij bondgenoten en wat dat zou kunnen betekenen voor onze bondgenootschappelijke relaties met hen. Van dankbaarheid voor de bevrijding tot bewustwording van de manco’s in hun normen en waarden. Ik schreef in april 2019 over het gebrek aan moreel leiderschap en in datzelfde jaar schreef ik over de moderne wereld die welvaart en materieel bezit boven welzijn stelt.  In juli van dit jaar schreef ik over de veranderende normen en hoe de oude Grieken bij de morele beoordeling van  een regime keken naar de waarde van moraliteit en de balans tussen volk en regerende klasse.

De afgelopen weken viel mij een drietal zaken op dat de vraag opriep: welke rol speelt het eigen geweten nog,  is er in de (politieke) samenleving nog een zedelijk bewustzijn?

  • De leugenachtigheid van een ‘wereldleider’;
  • De populariteit van een nu overleden lid van het Amerikaanse Hooggerechtshof (the ‘notorious’). In Nederland vermoed ik dat nog geen 1% van de bevolking een naam zou kunnen noemen van een lid van onze Hoge Raad. Voor mij kan een Hooggerechtshof alleen haar, in mijn ogen, noodzakelijke morele gezag handhaven als zij volstrekt apolitiek is. Daar past bekendheid en populariteit niet bij!;
  • In eigen land trof mij de krantenkop “Kan een officier van justitie vrijwilligerswerk doen?”. Ik vond het een rare vraag. Natuurlijk kan dat en het is zelfs gewenst om een goed contact en begrip te hebben met de samenleving. De krantenkop had kunnen luiden “Kan een officier van justitie een zaak doen waarbij hij of zij persoonlijke betrokkenheid ervaart?”. Mijn antwoord; nee dan kan niet! Zelfs de schijn van belangenverstrengeling dient vermeden te worden. Dat schrijft ieder integriteitsprotocol, dat ik ken, voor!

Als ik twijfel ervaar over de betekenis van woorden of begrippen pak ik graag terug op oude, niet door de moderne tijd of door andere culturen bedorven boeken. Langgeleden hebben Ank en Ik het “Woordenboek der Nederlandsche taal” (WNT) gekocht. Samengesteld tussen 1871 en 1887 en gepresenteerd in 1887 op het 20ste Taal- en Letterkundig congres te Amsterdam. Bijna twee meter verklaringen van Nederlandse woorden.   

Daaruit leer ik dat, er een verwantschap is tussen geweten en weten waarvan het voltooide deelwoord ook: geweten is. Maar geweten in de betekenis van: bewustzijn van goed en kwaad is niet hetzelfde als het voltooide deelwoord. “Het spreekt echter van zelf, dat geweten den invloed van conscientia (bewustzijn) heeft ondergaan met geweten in den zin van met medeweten (WNT)”. De betekenis met betrekking van de kennis van goed en kwaad is relatief jong vermoedelijk ontstaan in de 17e eeuw. Geweten blijkt ook een meer Noordnederlands woord te zijn. Vlaamse en Zeeuwse schrijvers gebruik(t)en vaker het woord gewisse dat ook in Vondel’s Gijsbrecht nog voorkomt “ick heb een rein gewisse”.

Soms zou ik de ‘leiders’ van deze wereld om met Vondel te spreken; “zoo strafwaerdigh zy, als vernuftelozen, onder schijn van hun bezwaert geweten t’ ontlasten, haer uitroocken”.

https://kijkopbergenopzoom.nl/opinie-geweten/

 

Louis van der Kallen.


    

SLAG OP HET SLAAK (1631)

 

    


| 19-09-2020 |

 

Op 13 september 1631 was de slag op het Slaak waarbij een Spaanse vloot aan flarden werd geschoten en West-Brabant gered werd van een Spaanse invasie, nog voordat die goed en wel begonnen was. Omdat onze mooie stad en de wijde omgeving van een vreselijk lot gevrijwaard werd, had ik wel een herdenking verwacht. Nu blijkt dat alleen ik me druk maak om dit soort zaken. Daarom breng ik een eigen eerbetoon door het ter volkere kond doen van het gedicht Postilion van Revius die in twaalf coupletten op zoek ging naar de ‘heldhaftige’ vlootvoogd van de Spanjolen, dit in de hoop dat in het jaar 2031 de regio, de in dat jaar 400-jarige, eclatante overwinning en redding wel wil herdenken. Daarbij zou bijvoorbeeld onze vlootvoogd Marinus Hollaer geëerd kunnen worden met een standbeeld.

Tien jaar voorbereiding moet toch wat op kunnen leveren.

Erepenning: “GOD . WAS . ZYN . VOLCK . DE’ . 13 D’ . / SEPTEMBER . GEDACHTICH . / EN . BRACHT . TOT . NIET T VYANS, / VLOOT . OVER . DE SEILEN . 80 . / 16 – 31”

 

Jck moet rijden, ick moet jagen

Om na graef Jan te vragen,

Of die levende is of doot,

Wert gemisset uyt sijn Vloot.

Hoort doch ghy goede luyden

Kont ghy het my niet beduyden?

Hebduy niet vernomen van

Den verlooren Graef Johan?

 

Js hy niet gesien te Velde?

Of verhout hy ’t op de Schelde?

Soeckt doch met een Boots-mans haek

Of hy niet leyt in den Slaeck?

Loopt Matrosen vijf of sesse,

En bevraegh te Stavenesse,

Hebdy niet vernomen van

Den verlooren Graef Johan?

 

Ghy Lant-lieden van ter Tolen

Sou hy niet by u gaen dolen?

Heeft hy oock genomen stant

Ergens aen Sint Annen Land?

Seght ghy Boeren van der Henen

Vint ghy hem oock in der Venen?

Hebdy niet vernomen van

Den verlooren Graef Johan.

Ghy Jn-woonders van West-wesel

Hebdy hem gesaelt een Esel?

Gravers van de Blauwe-sluys

Js hy niet tot uwent t’huys?

Saftingers ick sal u loonen

Kondy my den Grave toonen?

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Jck en weet niet wat ik gisse

Js hy niet te Valckenisse?

Jsser ymand binnen Brecht

Die my doen kan goet berecht?

Js hy oock den Doel genaecket?

Of in ’t Mole-gat geraecket?

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Spanjaerts ande Jtaljanen,

Van de nieu-gerichte vanen,

Die noch swemmen binnen-dijck,

Met de wambaysen vol slijck,

En vast roepen miserere

Weet ghy niet van onsen Heere?

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Wat ick hijge, wat ick drave,

Jck verneem niet van den Grave,

Js hy niet te Rosendael?

Js hy niet te Rommels-wael?

Of by Hooger-werf gebleven?

Of te Kromvliet aen-gedreven?

Hebdy niet vernomen van,

Den verloren Graef Johan?

 

Js hy wegh, ’t is om te klagen,

Wie sal de Boeren plagen?

Of den armen onderdaen

Dwingen na de Mis te gaen?

Js hy wegh? wat duysent schanden!

Wie sal dan de Veluw branden?

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Barbancon en Sante Kroce

‘T is een onbeleefde bootse

Dat ghy ons seght goeden dagh,

En graef Jan laet voort gelagh,

Wat sal seggen Jsabelle

Soose mist u met-geselle,

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Wandelt hy onder ’t water

Met den kostelijcken Pater?

Js hy oock gereyst van hier

Met een Sloep na ’t Vage-vier?

Sou den bloet wel loopen dwalen

Om nieu Vier-werck te halen?

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

Mensch-visschers die te Romen

Daer verkoopen nieuwe droomen,

Komt ons hier en spant u net,

Of ghy hem daer in beset,

Hier sijn over al te soecken,

Visschen met fluweele broecken,

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

 

Hoort Philips en Ferdenande,

Sent niet meer in dese Lande

Een soo snoode Mammeluck,

Of u naeckt groot ongeluck;

God is met de Nederlanden,

God brenght Oosten-rijck in schanden,

Hebdy niet vernomen van

Den verloren Graef Johan?

Jacobus Revius

 

Louis van der Kallen.


    

RECHTVAARDIG?

 

    


| 16-09-2020 |

 

De bijstand wordt geacht een vangnet te zijn van waaruit de ontvangers geacht worden zich weer uit omhoog te trekken naar een positie dat zij – ook financieel – weer voor zichzelf kunnen zorgen. Daartoe zijn er allerlei plannen bedacht om de bijstandtrekkers te helpen weer financieel zelfstandig te worden.

Zo worden en werden uitkeringstrekkers gestimuleerd ondernemingen op te zetten en maatschappelijk te participeren bijvoorbeeld met behulp van een stichting structuur. Dat klinkt logisch, rechtvaardig en verstandig. Helder is ook dat de weg van uitkeringstrekker naar succesvol ondernemerschap lang en grillig kan zijn. Niet ieder ondernemingsplan of ideaal leidt snel tot het zo gewenste succes. Zeker in een tijd van razendsnel oplopende werkloosheidscijfers en toenemende armoede is het mooi als mensen een start proberen te maken met een (nieuwe) onderneming of stichting om daarmee iets te betekenen voor zichzelf en de samenleving.  

Het Besluit Bijstandverlening Zelfstandigen (BBZ) is voor menig beginnend ondernemer een mijnenveld. Zo blijkt een marginale zelfstandige geen zelfstandige als bedoeld in het BBZ. Marginaal zelfstandigen zijn zelfstandigen die slechts een bescheiden inkomen genereren uit hun bedrijfje. Feitelijk kan een sociale dienst je op enig moment en soms zelfs al bij de start tot marginaal zelfstandige verklaren. De gevolgen zijn groot en buitengewoon ontmoedigend als je probeert je financieel en mentaal uit de armoede van de bijstand te verheffen. Sterker nog: je wordt verder in de armoede gedrukt.

Dat het netto inkomen wat een zelfstandige genereert geheel of grotendeels gekort wordt op de uitkering snapt iedereen en vindt iedereen logisch. Als je tot marginaal zelfstandige door de sociale dienst wordt verklaard wordt niet je netto inkomen verkregen uit je bedrijfje gekort op je uitkering, maar het gehele inkomen. “Bij de vaststelling van het in aanmerking te nemen inkomen is geen ruimte voor verrekening van verwervingskosten. Directe en indirecte bedrijfskosten blijven in beginsel dus buiten beschouwing en worden niet op de inkomsten in mindering gebracht.” “Alle eigen inkomsten van bijstandsgerechtigden, waaronder begrepen worden de inkomsten uit marginale zelfstandige activiteiten dienen in beginsel voor 100% in mindering te worden gebracht op de van toepassing zijnde bijstandsnorm.” Aldus Centrale Raad van Beroep uitspraken.

Dit betekent concreet dat als je tot een marginale zelfstandige wordt verklaard door de sociale dienst je kosten als inkoop, porto, verpakking en bankkosten vaak niet verrekend kunnen worden om te komen tot het netto inkomen. Je wordt dan voor de volle 100 % van de omzet gekort op je uitkering. Hoe ‘geweldig’ helpt de wetgever de uitkeringstrekker om uit de armoede te komen. Je wordt er feitelijk als marginale zelfstandige verder in gedrukt. Tijd voor verandering. Tijd voor echte hulp. Tijd voor rechtvaardigheid!  

https://kijkopbergenopzoom.nl/opinie-rechtvaardig/

 

Louis van der Kallen.