TWEEDE KAMER FRACTIES INZ. STARTENDE ONDERNEMERS – D008

 


 

Bergen op Zoom, 20 april 2006

 

Aan de leden van de Tweede Kamer

 

per e-mail

 

Geachte leden van het parlement, 

Als lid van de gemeenteraad van de gemeente Bergen op Zoom en in mijn twaalfjarig lidmaatschap van het bestuur van de Kamer van Koophandel West-Brabant (tot 31-12-2005) ben ik met regelmaat geconfronteerd met de problemen van startende ondernemers. 

Juist in dit tijdsgewricht, waarin velen starten vanuit een uitkeringssituatie, en de economie de afgelopen jaren niet mee heeft gezeten, is het van het grootste belang dat drempels verlaagd worden, die het starten als ondernemer bemoeilijken.

Met regelmaat komen zowel van regering als parlement geluiden en initiatieven die het zelf ter hand nemen van “je toekomst” zouden moeten stimuleren. 

Een ernstige drempel om vanuit een uitkering de overstap te maken naar het zelfstandig ondernemerschap is de “Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990”, die bepaalt dat geen kwijtschelding kan worden verleend aan een zelfstandig ondernemer. Het argument zou daarbij zijn: “dat deze dan in een gunstiger financiële positie kan komen ten opzichte van andere ondernemers”.

De praktijk is dat een startende ondernemer wel een bijstandsuitkering kan krijgen om bijvoorbeeld de eerste maanden zijn inkomen op minimaal het bijstandsniveau te houden, maar hij of zij dan wel tegelijkertijd niet meer voor kwijtschelding in aanmerking komt en daardoor qua besteedbaar inkomen ruim onder het bijstandsniveau kan/zal zakken.

Gelet op het feit dat de meeste van de starters (vanuit de bijstand) een eenmanszaak beginnen en daarbij hoofdelijk aansprakelijk zijn, worden de stap en het risico wel erg groot.

Het lijkt ook onrechtvaardig. Dat er een inkomenstoets c.q. vermogenstoets is voor kwijtschelding lijkt logisch. Hoe dit inkomen verworven wordt, zou in mijn ogen niet relevant moeten zijn. Ook het argument ‘de eventuele gunstiger financiële positie ten opzichte van andere ondernemers’ doet vreemd aan. Een inkomens- en vermogenstoets voor de kwijtschelding garandeert dat die ‘gunstige financiële positie’ marginaal is. 

Ik verzoek Uw fractie dringend na te denken hoe deze merkwaardige, en voor de economische dynamiek, alsmede voor de ontwikkeling van werk in plaats van uitkering, belemmerende wetgeving herzien kan worden. 

Hoogachtend, 

Louis van der Kallen

Lid Gemeenteraad Bergen op Zoom 

Kopie:  Ministerie Economische Zaken

 


 

 

INSPRAAKPUNT V&W INZ. PKB RUIMTE VOOR DE RIVIER – D007

 


 

Bergen op Zoom, 18 juli 2005  

 

PKB/MER Ruimte voor de Rivier

Postbus 30316

2500 GH Den Haag 

 

Geachte heer/mevrouw, 

Ondergetekende wenst middels dit schrijven een inspraakreactie te geven op de PKB Ruimte voor de Rivier, alsmede de Milieueffectrapportage Ruimte voor de Rivier. Ter illustratie zal ik soms verwijzen naar de documenten ter informatie, omdat deze ook mede onderleggers c.q. bouwstenen zijn van de PKB Ruimte voor de Rivier. 

Strategie – visie
Nederland krijgt in toenemende mate problemen met het waterbeheer. De bodem daalt in het westelijk deel. De grond klinkt in een fors aantal bemalen percelen in. Als gevolg van klimaatveranderingen stijgt de zeespiegel en nemen neerslaghoeveelheden en neerslagintensiteiten toe. De bodemdaling is een geologisch proces dat grotendeels tot stand komt zonder menselijk ingrijpen.

De inklinking van de bemalen gronden is een proces van honderden jaren, dat mede door het peilbeheer de laatste honderd jaar is versneld. Steeds vaker zijn gronden in gebruik genomen die voor dit gebruik niet of minder geschikt waren. Dit proces gaat nog steeds door.

De PKB gaat uit van het zogeheten “middenscenario van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) (een stijging van de temperatuur van 20C per eeuw)” (pagina 39 PKB deel 1).

Dit wordt vertaald in een Rijnafvoer van 18.000 m3/s en een Maasafvoer van 4.600 m3/s en een zeespiegelstijging van 60 cm/per eeuw. 

Het IPCC rapport kwam uit in 2001 en is gebaseerd op data van ruim vóór 2001. Recente publicaties geven aanleiding te veronderstellen dat het middenscenario qua temperatuur en zeespiegelstijging wel eens een stevige onderschatting kan zijn van de toekomstige werkelijkheid. 

Is er nagedacht over de toekomst en de houdbaarheid van het totale Nederlandse watersysteem in relatie met het huidige en toekomstige gebruik van gronden?

Zijn de dijkringen 13 en 14 (grote delen van Zuid- en Noord-Holland en Utrecht) op langere termijn verdedigbaar? En wat zou verdediging betekenen voor bijvoorbeeld infrastructuren als havens en watertransportwegen (belangrijke economische dragers)? 

Welke scenario’s voor ons Nederlands waterbeheer en onze landsverdediging tegen wateroverlast en overstromingen zijn denkbaar? En wat vereist dan het voorzorgprincipe voor beleid, bijvoorbeeld ten aanzien van investeringen in infrastructuur en economie? Zou onze Nederlandse economie een plotseling en onvoorzien verlies van de dijkringen 13 en 14 te boven kunnen komen? 

De PKB Ruimte voor de Rivier zou in deze brede context geplaatst moeten worden. Dit is helaas niet het geval! 

Plangebied
Het plangebied van de PKB Ruimte voor de Rivier beperkt zich tot de Boven-Rijn, de Waal, de IJssel, het Neder-Rijn-Lek-systeem, Merwedes, Bergse Maas, de Maas, het Hollands Diep en het Haringvliet (kaart 1, topografie Plangebied, pag. 116 PKB 1).

Ook de Milieueffectrapportage (MER) beperkt zich tot dit gebied.

De maatregelen beperken zich echter niet tot dit gebied. De bergingsmaatregel in het Volkerak/Zoommeer ligt buiten het plangebied. Een effect hiervan is dat deze bergingsmaatregel feitelijk niet meegenomen is in de MER. Evenzo geldt dit voor de zogenaamde ‘afleiding naar de Zeeuwse wateren’.

Dit lijkt op het afschuiven van problemen om op een uiterst goedkope manier van de Randstadproblemen af te komen. 

Ter illustratie:

“In het mondingsgebied van Rijn en Maas wordt de taakstelling opgelost met het afleiden van water naar het Volkerak Zoommeer” (o.a. pag. 73 MER). 

“Een duurzame veiligheid in het dichtbevolkte Rijnmond en het Drechtstedengebied wordt gewaarborgd door het maximaal vergroten van de bergingscapaciteit van het Rijn-Maas-mondingsgebied” (pag. 47 PKB1). 

Uit kaart A4 (pag. 43 MER) blijkt de berging op het Volkerak Zoommeer en doorvoer richting Oosterschelde en/of  Grevelingenmeer. 

In de MER worden de gevolgen van de berging op het Volkerak Zoommeer vrijwel niet in beeld gebracht: niet ten aanzien van veiligheid, de natuur, gebruiksfuncties als wonen, werken, recreatie en ook niet ten aanzien van bijvoorbeeld grondwater, kwel, enz. 

Stelling: hier ligt de noodzaak van een aparte MER voor de berging op het Volkerak Zoommeer! 

Berging/afleiden – Zeeuwse wateren
Onder het kopje “Afleiden naar de Zeeuwse wateren”:

“Deze maatregel is in een verdiepingsslag uitgewerkt in een aantal varianten. Op basis van effectiviteit in relatie tot de veiligheidsdoelstelling en de bijdrage aan ruimtelijke kwaliteit zijn er vier varianten overgebleven” (pag. 62 MER). 

Waar zijn de varianten te vinden? 

“Berging op het Volkerak Zoommeer kan worden gerealiseerd met een aantal beperkte aanpassingen aan de Volkerak- en Krammersluizen en de dijken en kunstwerken rondom het Zoommeer” (pag. 152 PKB1). 

Wat de sluizen betreft kan dit kloppen! Wat betreft de dijken heeft ondergetekende de nodige vraagtekens.

De dijkringen 25 (Goeree-Overflakkee), 27 (Tholen en St Philipsland), 34 (West-Brabant) en ook dijkringen 33 en 31 die grenzen aan de scheepvaartroute Schelde-Rijnverbinding en het Bathse Spuikanaal kunnen beïnvloed worden door de peilvariatie op het Volkerak Zoommeer (VZM).

Bij een vast peil, zoals op het VZM worden er andere eisen gesteld aan een dijk dan bij een eventueel wisselend peil (zoals bij berging). Bij een vast peil is de steenbekleding beperkt tot het peil + golfslag. Bij een peilvariatie, zoals met berging,  wordt het oppervlak van de benodigde steenbekleding en het onderhoud daaraan van een andere orde. Dit moet niet licht opgevat worden. Met name de Krammer/Volkerak is een grote plas water waar het bij storm goed kan spoken met een behoorlijke golfslag.

Nu is de primaire waterkering rond het VZM ingedeeld in de categorie C. Dit zou met de kans op berging zeker categorie A moeten worden ! 

In het regioadvies wordt gesproken op pagina 32 in termen als: “Echter de bijzonder lage frequentie van voorkomen (schatting voorjaar 2005 circa 1/1400 per jaar) en de korte duur vanwege de afhankelijkheid van het getij maken deze maatregel acceptabel”.

Dit is een grove bagatellisering van de feiten. De kans op berging was in 2001 circa 1/1430 per jaar. Dit is echter in 2050 al ca. 1/25 per jaar! (de gevolgen van de klimaatswijzigingen).

Ook de verblijftijd is niet alleen afhankelijk van het getij, maar ook van de spuicapaciteit. Het is ondenkbaar dat bij de maximale berging (ca. 2 meter) met één tij deze 2 meter valt te spuien! 

Op pagina 152 (PKB1) wordt er op gewezen dat berging in het VZM de afwatering van West-Brabant “kan” bemoeilijken.

Het gebruik van het woordje “kan” is ronduit misleidend. Berging in het VMZ bemoeilijkt de afwatering van West-Brabant. 2 Meter berging maakt afwatering van grote delen van West-Brabant simpelweg, in de huidige situatie, onmogelijk. Tot Breda gaan dan grote gebieden onder water, waaronder veel woningen en bedrijven. De kans is namelijk groot dat, als de Rijn en Maas veel afvoer hebben, dit ook het geval zal zijn met de Mark/Dintel en de Vliet. 

De gevolgen van een mogelijke berging van 2 meter water in het VZM zijn o.a.:

–         problemen met de afwatering van de rivieren van West-Brabant

–         problemen met de lozingen via de gemalen en de RWZI’s (opvoerhoogte) in West-Brabant, Goeree-Overflakkee, Tholen, Sint Philipslands

–         scheepvaartproblemen (doorvaarthoogten Schelde-Rijnverbinding)

–         het onderlopen van alle natuurgebieden (verdrinken o.a. van grote zoogdieren)

–         onderlopen van huizen op de kade bij Tholen

–         belemmeringen uitbreidingsplannen van Bergen op Zoom (Bergse Haven)

–         noodzaak tot aanpassing van alle beroeps- en recreatie havens

–         mogelijke toename van de kweldruk in West-Brabant en op de Zeeuwse eilanden. 

Alle reden voor een aparte MER voor de berging van Rijn/Maas water in het VZM, alsmede het nu reserveren van een adequate hoeveelheid geld om de problemen op te lossen.

Hierbij moet tevens betrokken worden wat het afleiden naar de Zeeuwse Wateren (Oosterschelde/Grevelingenmeer) betekent voor het estuariene karakter en de voedselrijkdom/-armoe van de Zeeuwse Wateren. 

“Een ander beheer van de stormvloedkeringen wordt onderzocht in combinatie met bergen op het VMZ” (pag. 94 MER). 

Indien het beheer van de stormvloedkeringen in het mondingsgebied van Rijn  en Maas (de Maeslantkering en de Hartelkering) wordt aangepast, neemt de kans op berging in het VZM toe. Dit maakt een serieuze aanpak van de gevolgen van deze berging geen lange termijnzaak maar een direct korte termijn noodzaak! 

Op pagina 60 van PKB1 wordt gesteld dat berging in het VZM conform het Regioadvies is. Dit is juist! Maar wie hebben dit regioadvies gegeven? Wie zaten er in de regionale stuur- en klankbordgroepen? Antwoord: niemand uit West-Brabant of Zeeland! Geen vertegenwoordiger van de waterschappen Zeeuwse Eilanden of de Brabantse Delta.

Het is buitengewoon makkelijk om de problemen af te schuiven op diegenen die niet vertegenwoordigd zijn! Kortom: het regioadvies, dat mede als motivatie wordt gebruikt in de PKB-maatregel berging in het VZM, blinkt in deze uit door eenzijdigheid en eigen belang.

De enige Brabantse provinciebestuurder in de stuurgroep benedenrivieren is dijkgraaf geworden in een bovenstrooms waterschap (dus belanghebbend)! 

Graag aandacht voor een goed citaat uit het regioadvies: “Uitgangspunt is dat bovenstroomse maatregelen niet mogen leiden tot een verslechtering benedenstrooms” (pag. 19) 

Tenslotte, ten aanzien van het VZM, verdient de afstemming met de lopende planstudie “verbetering waterkwaliteit”een hogere prioriteit! 

Zich houden aan de Wet
Met enige verbijstering heeft ondergetekende in de Kosten-batenanalyse Ruimte voor de Rivier deel 1 (KBR deel 1) moeten lezen dat een fors aantal dijkringen de in de wet (Wet op de Waterkering) vastgelegde veiligheidsnormen niet halen! Een aantal in de verste verte niet, ondanks de relatief recente dijkversterkingen!

Onderstaande een aantal onthutsende citaten uit de door het CPB opgestelde KBR deel 1: 

“Volgens recente inzichten zijn de werkelijke overstromingskansen uitgestegen boven de wettelijke veiligheidsnormen” (pag. 13) 

“Door allerlei veranderingen in het klimaat- en watersysteem worden de kansen op overstromingen zonder ingrijpen bovendien nog groter. Door de groei van de bevolking en de economie nemen verder de gevolgen bij overstromingen toe, in de vorm van menselijke slachtoffers en van schade aan de fysieke en de economische infrastructuur” (pag. 13 en 14). 

“Er is dus vroeger niet geïnvesteerd om de overschrijdingskans duidelijk onder de wettelijke bovengrens te brengen” (pag. 17). 

“De wettelijke norm wordt in de praktijk dus meer gehanteerd als een streefgetal dat op (middel)lange termijn gehaald dient te worden, dan als een absolute norm” (pag. 17). 

“De werking als ondergrens blijkt ook uit het feit dat het project Ruimte voor de Rivier erop is gericht om in 2015 te voldoen aan de eisen op basis van de informatie voor 2001, zonder bijvoorbeeld rekening te houden met de waterstandsontwikkelingen volgens de klimaatscenario’s” (pag. 17) 

“Doelstelling van het project Ruimte voor de Rivier is om in 2015 weer te voldoen aan de wettelijke norm. Daarbij is de wettelijke norm vertaald in het kunnen verwerken van een maatgevende afvoer van 16.000 m3/s in Lobith in 2015. Hierbij wordt er dan van uitgegaan dat de hydraulische situatie tussen 2001 en 2015 (en ook de eerstkomende tijd daarna) niet verandert” (pag. 18). 

“Zoals gezegd, wordt er in het project echter geen rekening gehouden met waterstijging na 2001” (pag. 30). 

“Zonder ingrijpen zullen voor sommige dijkringen, bijvoorbeeld 24 Land van Altena en 35 Donge, de feitelijke overstromingskansen in 2015 zo’n 7 maal groter zijn dan die welke in de wet zijn vastgelegd” (pag. 64). 

“Bij de beoordeling van de wettelijke norm mag niet uit het oog worden verloren dat de wettelijke normen formeel betrekking hebben op de minimale veiligheid (= de maximale overstromingskans) van een dijkring. Dat ze hierboven toch zijn afgezet tegen de gemiddelde optimale overstromingskansen, komt omdat de wettelijke normen feitelijk ook fungeren als een bovengrens voor de veiligheid” (pag. 66). 

“Beleidsmatig bestaat bovendien de neiging om met verbeteringen in het algemeen niet verder te gaan dan de wettelijke norm vereist 26” (pag. 66) 

“26 Sommige wijzen zelfs op mogelijke juridische problemen, bijvoorbeeld bij onteigening, als een project verder gaat dan de wettelijke norm” (pag. 66). 

Onderstaand enige cijfers ontleend aan tabel 1 (pagina 16): 

Bij een wettelijke norm van 1/1250 per jaar in het bovenrivierengebied heeft bijvoorbeeld Dijkring 43 Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden feitelijk in 2001 een overstromingskans van 1/645 per jaar.  De dijkringen 51 Gorssel en 53 Salland spannen de kroon in het bovenrivierengebied met overstromingskansen feitelijk in 2001 van 1/320 en 1/315 per jaar. 

In het benedenrivierengebied bij een wettelijke norm van 1/2000 per jaar springen de dijkringen 24 Land van Althans met 1/530 per jaar en 35 Donge met 1/510 per jaar er uit. 

Uit tabel 1 blijkt dat in het Rivierengebied alleen de dijkringen 44 Kromme Rijn en 45 Gelderse Vallei in 2001 feitelijk aan de normen voldeden.

Dit alles plaatst de op pagina 11 PKB 1 geformuleerde doelstelling “Het op het vereiste niveau brengen van de bescherming van het rivierengebied tegen overstromingen” wel in een heel bijzonder kader. Dat van misleiding!

Zeker als daar de cijfers uit tabel 4.1 (pag. 63) bijgevoegd worden. Enkele voorbeelden uit deze tabel: 

Nr.      Dijkring                                                    wettelijke                   feitelijk
                                                                                   norm                           in 2015
                                                                                  per jaar                      per jaar

43        Betuwe, Tieler en Culemborgerwaarden      1/1250                        1/500

51        Gorssel                                                                 1/1250                        1/500

53        Salland                                                                1/1250                        1/500

24        Land van Altena                                               1/2000                        1/280

35        Donge                                                                  1/2000                        1/300 

Hoe is het mogelijk dat zelfs met de plannen tot 2015 de wettelijke normen niet worden nagestreefd c.q. met de recente omvangrijke dijkversterkingen in het Rivierengebied de wettelijke normen als blijvende factor niet zijn nagestreefd? 

Beneden rivierengebied
Uit de KBR deel 1 blijkt tevens dat naar de mening van CPB de risico’s in het beneden rivierengebied lager ingeschat worden met de gebruikelijke rekenmodellen dan ze in werkelijkheid zijn. Met name de wind en de effecten van de zee(spiegelstijging) blijken onderbelicht. 

Enkele citaten waaruit dit blijkt: 

“De urgentie van investeren is in het gebied van de benedenrivieren over het algemeen nu al hoger dan bij de bovenrivieren. Daar komt bij dat ook de stijging van de verwachte schade veel groter is, omdat de relatieve stijging van de zeespiegel belangrijker is dan de verwachte vergroting van de rivierafvoer” (pag. 23 KBR deel 1). 

“Gezien de betrekkelijke hardheid van de verwachting van relatieve zeespiegelstijging zijn deze dijkverhogingen ook voorbeelden van grote maatregelen waarvan de omvang duidelijk groter moet zijn dan nu volgens de wettelijke norm is vereist” (pag. 23 KBR deel 1) 

“Anders dan in het bovenrivierengebied hebben in het benedenrivierengebied, behalve de rivierafvoer, ook zee en wind een belangrijke(re) invloed op de overstromingskansen” (pag. 61 KBR deel 1). 

Uit tabel 46 (pagina 78 KBR deel 1) blijkt dat bijvoorbeeld de overstromingskansen in het benedenrivierengebied bij een ‘veiliger’ keuze van parameters de feitelijke overstromingskans in 2015 van dijkring 24 Land van Altena geen 1/2000 per jaar maar 1/130 per jaar te zijn. Van dijkring 35 Donge geen 1/2000 per jaar, maar 1/170 per jaar.

Als verklaring wordt op pagina 79 KBR deel 1 gesteld “ook heeft de windfactor een groter effect op de verandering van de overstromingskansen door de opvermenigvuldiging van de stijging van de waterstanden in de loop der tijd in de klimaatscenario’s”.

Kortom: men is in werkelijkheid ver weg van de reële invulling van de wettelijke normen.

Dit vraagt om robuustere maatregelen, die ook een langere beveiliging bieden, dan de maatregelen die nu in PKB 1 worden voorgesteld. 

Toekomstbeeld
Gezien het vorenstaande is de vraag of de lange termijnvisies en de geschetste toekomstbeelden (pagina’s 34/39 MER) niet de korte termijn zouden moeten zijn. 

Reeds in de “Rivierkundige waarneemingen uit ondervinding opgemaakt, dienftig tot het bepaalen van Middelen ter Voorkoming van Overstroomingen der aangelegenfte Rivieren in Gelderland en Holland” door Martinus van Barnevelt, 1773, alsmede in de “Nota ter algemeene overdenking wegens de bedreigde veiligheid der Provinciën Holland, Utrecht en Gelderland, bijzonderlijk van de Betuwen, de Tieler-, de Bommeler-, en de Alblasserwaarden, met de Landen van Heusden en Altena, door de jaarlijks opklimmende gevaren van overstrooming, bij ijsgang en hoog rivierwater” door J. Blanken, Jz, inspecteur-generaal van den Waterstaat en der Publieke werken, 1821, werden de conclusies getrokken van een overlaat in moderne termen: groene rivier door ’t Land van Altena. Kortom: toekomstbeeld 2. 

In de PKB1 is terecht op pagina 53 de conclusie getrokken dat een zeer ingrijpende hoogwatergeul door het Land van Heusden en Altena niet past in het regionaal ruimtelijk kader en weinig draagvlak heeft in de regio. In het besef dat nu reeds de overstromingsrisico’s veel groter zijn dan wettelijk is toegestaan en de ingrepen rond het gebied nu reeds aanzienlijk zijn (waarbij ook in 2015 de normen volgens het CPB rapport volstrekt niet worden gehaald) zou het in de rede liggen met deze kennis het draagvlak in de regio opnieuw te peilen. 

Systeemwerking
“Systeemwerking kan grote invloed hebben op overstromingskansen. Als er een overstroming optreedt, dan lijkt onder de huidige omstandigheden in veel gevallen overstroming van dijkring 43 Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden niet te voorkomen” (pag. 119 KBR deel 1). 

In hoofdstuk 6 van de KBR deel 1 over systeemwerking, lijkt het alsof de opstellers wel heel makkelijk denken over het eventueel onderlopen van de Betuwe en Tieler- en Culemborgerwaarden. Op veel plaatsen in dit hoofdstuk worden de (‘positieve’) effecten besproken van de systeemwerking indien deze waarden onder zouden lopen. 

Uitgangspunt dient te zijn dat alle dijkringen optimaal/maximaal beschermd worden en de risico’s van cascadewerking worden beperkt. Dijkringen die door hun ligging meer bedreigd worden dienen extra beschermd c.q. door compartimentering de risico’s/schades beperkt en de evacuatiemogelijkheden verbeterd te worden. Deze eventueel aanvullende maatregelen dienen dan ook in de PKB opgenomen te worden. 

Tenslotte
“Bij de samenstelling van het maatregelenpakket als onderdeel van deze PKB is rekening gehouden met de wensen vanuit de KRW” (pag. 69 PKB1). 

Deze regel heeft ondergetekende met enig genoegen gelezen. Hoewel het woord “wensen” in het kader van de KRW wat vreemd overkomt.

Ondergetekende vindt het jammer dat nergens in de stukken rond deze PKB deze opmerking van pag. 69 gestaafd wordt. 

Vertrouwende op een serieuze behandeling van mijn reactie, 

hoogachtend, 

L.H. van der Kallen 

bestuurlijk betrokken bij waterschappen:

Zeeuwse Eilanden

Brabantse Delta

Rivierenland

Rijn & IJssel

 


 

 

PARLEMENTARIËRS INZ. KRW – D006

 


 

Bergen op Zoom, 9 juni  2005 

 

Aan Parlementsleden

 

Geachte Parlementsleden, 

Ondergetekende is bestuurlijk betrokken bij vier waterschappen (Zeeuwse Eilanden, Brabantse Delta, Rivierenland en Rijn en IJssel).

Op dit moment staat de Kaderrichtlijn Water bestuurlijk in de belangstelling. 

Nederland maakt deel uit van vier grote Europese stroomgebieden (Schelde, Maas, Rijn en Eems). Tot op heden heb ik de Karakteriseringen van de Nederlandse stroomgebieden van Schelde en Maas gelezen en een poging gedaan me te verdiepen in de stukken en informatie over de betrokken stroomgebieden en België en Duitsland. Daar wordt je niet vrolijk van!

Door de verschillende systematieken, methoden en normen is vergelijken/afstemmen lastig. Toch is het Nederlandse belang in deze erg groot. 

Middels citaten en verwijzingen naar teksten uit de Karakterisering van het Nederlandse Maasstroomgebied zal ik één en ander trachten te verduidelijken c.q. het belang van vergaande afstemming c.q. gelijkschakeling aan te tonen. 

Omgang met verontreinigende stoffen
Op pagina 28 van de samenvatting laat figuur 18 zien dat bij de acht probleemstoffen in onze wateren veruit het grootste deel afkomstig is uit het buitenland:

 zink                             ca. 80 %

 fosfor                           ca. 70 %

 stikstof                         ca. 70 %

 koper                           meer dan 80 %

 nikkel                          ca. 70 %

 cadmium                      meer dan 90 %

benzo(k)fluorantheen    ca. 95 %

PCB’s                          nagenoeg 100 % 

 Pagina 28 – samenvatting:

“Vanwege de benedenstroomse ligging is het bereiken van een goede ecologische toestand in de Nederlandse Maaswateren mede afhankelijk van de inspanningen die de bovenstrooms gelegen landen leveren om lozingen te verminderen en de waterkwaliteit te verbeteren.

Inzicht in die effectiviteit van maatregelen in Nederland en in de bovenstroomse landen is een nadrukkelijk punt van aandacht”. 

Pagina 51 – hoofdrapport

“Uit de brede screenings blijkt ook dat het aantal meetlocaties waar diuron de MTR overschreed, in 2003 met ongeveer 60 % afgenomen was ten opzichte van 2000. Sinds 1999 is er in Nederland een verbod op het gebruik van dit middel. In enkele gebieden is het goed mogelijk dat het middel uit België afkomstig is, waar gebruik toegestaan is.” 

Pagina 87 – hoofdrapport

“Diuron is veel gebruikt op verharde terreinen, maar is in Nederland inmiddels verboden.” 

Verschillende methoden/normen
Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing (grondwaterlichamen) is in Duitsland en België anders aangepakt dan in Nederland. Hierover wordt bilateraal overleg gevoerd.” 

“In Duitsland is een andere begrenzingsmethodiek gehanteerd.” 

Pagina 69 – hoofdrapport

“Ook over de begrenzing van grondwaterlichamen ten westen van Maastricht (daar is de aansluiting tussen Nederlandse, drie Vlaamse en een Waals grondwaterlichaam onduidelijk) is afstemming noodzakelijk.” 

Pagina 137 – hoofdrapport

 “Nederland en België gaan verschillend te werk bij het opnemen van grondwaterlichamen voor menselijke consumptie in het register. In Nederland zijn alle grondwaterbeschermingsgebieden (per definitie) opgenomen in het register. In België is slechts een deel van de gebieden die in het nationale beleid beschermd worden, in het register opgenomen. Dit geeft verschillen aan de grens.” 

 De feitelijke verschillen (o.a. pag. 174 – hoofdrapport)  

 

Nederland

Vlaanderen

Nordrhein-

Westfalen

Waterlichamen

55 typen

9 typen

23 typen

Grondwater-

lichamen

grotere, geen onderscheid in lagen

kleinere, alleen voor onttrekkingen menselijke consumptie

kleiner dan Nederland, groter dan Nordrhein-Westfalen, deels verticaal

kleine lichamen

onderscheid

prioritaire

stoffen

toetsen aan EC-voorstellen Fraunhofer Instituut

toetsen aan nationale normen en Fraunhofer normen als vastgesteld

toetsen aan nationale normen

  
Verder zijn er verschillen op: politieke aandachtspunten, het implementatieproces, het ambitieniveau, de risicoanalyse en de publieke participatie. 

Wat gebeurt er of is er gebeurd
Pagina 13 – samenvatting

“Duitsland en België hebben grondwaterlichamen op een andere manier ingedeeld. In België is het grondwaterlichaam Zand in de verticaal onderverdeeld. In Duitsland zijn veel kleinere grondwaterlichamen onderscheiden. In een procedure van wederzijdse afstemming met de buurlanden is aan de Duitse grens een aantal (kleine) grensoverschrijdende grondwaterlichamen aangewezen, terwijl aan de Belgische grens rekening is gehouden met de verticale verdeling.”

Het is in de ogen van de tekstschrijvers geen groot probleem. Maar in de ogen van de ambtenaren en bestuurders die ik sprak, is er in ieder geval wel een probleem met de typologie-indelingen.

Nederland is voor de realisering van de doelen in 2015 en/of later, gezien de herkomst van het grootste deel van de vervuiling, grotendeels afhankelijk van de aanpak van de problemen bovenstrooms.

Op pagina 20 van de samenvatting en op pagina 113 van het hoofdrapport is te lezen dat één de uitgangspunten van de risicoanalyse is: “voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015.”

Het gebruik van andere typologieën, methoden en normen kan er toe leiden dat men ideale excuses en vertragingstactieken kan ontwikkelen om vooral niet of niet volledig te komen tot een effectieve aanpak van de problemen. Wij (Nederland) blijven dan als afvoerputje mooi zitten met de vuiligheid in onze wateren!

Pagina 9 – hoofdrapport

“De internationale coördinatie van een rapportage door de Internationale Maas Commissie richt zich op de grotere onderwerpen die relevant zijn voor het gehele internationale stroomgebied. Daarom is er aanvullend de noodzaak van bilaterale afstemming met direkt aangrenzende buurlanden. Het maasstroomgebied grenst aan de zuidkant aan Vlaanderen, in het uiterste zuidoosten aan Wallonië en in het oosten aan Nordrhein-Westfalen. Met uitzondering van Wallonië, heeft met deze partijen bilateraal overleg plaatsgevonden over de gehanteerde methoden.”

Pagina 67 – hoofdrapport

“De begrenzing van het diepgelegen grondwaterlichaam voor menselijke consumptie is al aangepast aan de Belgische indeling.”

Constateringen – conclusies

Pagina 41 – hoofdrapport

“Het wordt niet als een groot probleem ervaren dat er verschillen in de typologie zijn.”

VERZOEK

Ondergetekende verzoekt U parlementsleden alles te doen wat in Uw vermogen ligt om te komen tot een Europese invulling van de Kaderrichtlijn Water, zodat typologieën, normen en methoden afgestemd worden c.q. gelijk zijn.

Dan ontstaat de situatie dat dit kostbare, maar noodzakelijke proces om te komen tot gezonder water voor mens, dier en plant tot een succesvol einde wordt gebracht.

Maar wat bijna nog belangrijker is: het proces wordt transparant en afrekenbaar. 

Als bestuurder en als burger zou ik dit graag zien. 

Uw handelen afwachtend, 

hoogachtend,

 
L.H. van der Kallen

 


 

 

KRW SCHELDE – 0005

 


 

Bergen op Zoom, 14 mei 2005   

 

 Dagelijks Bestuur van het

 Waterschap Zeeuwse Eilanden

 per e-mail  

   

Geacht Bestuur,                                                                            

Recent is verschenen de Karakterisering Stroomgebied Schelde.

Dit stuk leidt voor ondergetekende tot een aantal vragen/bemerkingen, te weten: 

Pagina 41 – paragraaf 5.1.1 Lozingen van puntbronnen

“De lozingen van industrieën en RWZI’s belasten de oppervlaktewateren ook met stoffen waarover nog niet veel gegevens beschikbaar zijn, zoals gebromeerde vlamvertragers, weekmakers en andere hormoonverstorende stoffen” 

Vraag: 

  • Wordt er door de waterschappen in het stroomgebied De Schelde op korte termijn begonnen met de inventarisatie van dit soort stoffen? Zeker als het op onze eigen lozingen vanuit de RWZI’s 

Pagina 43 – paragraaf 5.1.2 Lozingen van diffuse bronnen

“De rijkswateren ontvangen via poldergemalen verontreinigingen uit de regionale wateren (doorbelasting). De poldergemalen vormen vooral een bron van nutriënten” 

Gezien de algenproblematiek van het Volkerak/Eendracht/Zoommeer-systeem zou een onderzoek naar de milieu minstbelastende locaties van uitslaande poldergemalen een goede zaak kunnen zijn. Dan zouden in de toekomst bij heroverwegingen inzake bemalingen niet alleen op kwantitatieve gronden in dit kader de beslissingen genomen kunnen worden.

In dit kader een citaat uit het boek “Van Rumoirt tot Razernij”, de geschiedenis van het Waterschap Tholen 1959 – 1995 (pagina 100):

Lopende deze ontwikkelingen bleek een alternatief plan van Rijkswaterstaat (1994) ook een reële mogelijkheid te worden; een nieuw gemaal in de Schakeloopolder in plaats van De Eendracht. Het polderwater zou dan niet meer op het Zoommeer maar op de Oosterschelde geloost worden, zodat men een verlaging van de fosfaatuitstoot op het zoete Zoommeer bereikte waardoor de algengroei geremd zou worden. Op het zoute Oosterscheldewater kon het fosfaatrijke polderwater de voedselsituatie juist positief beïnvloeden.

Het was een mooi plan, maar omdat Rijkswaterstaat op korte termijn geen garanties kon bieden over de financiële haalbaarheid ging het niet door. Een voorbeeld van tweezijdige kortzichtigheid met alleen oog voor het eigen (beperkte) belang! 

“In de rijkswateren veroorzaken beroep- en recreatievaart diffuse verontreinigingen met zware metalen, PAK’s en aangroeiwerende middelen zoals TBT en koper”

“Het principe ‘de vervuiler betaalt’ heeft een centrale plaats in de kaderrichtlijn” (pagina 65) 

Vragen: 

  • Hoe vindt de terugwinning van de kosten plaats van de door de scheepvaart veroorzaakte vervuiling? 
  • De KRW gaat uit van minimaal het stand-still principe! Kan de mogelijk diffuse verontreiniging van de recreatievaart een beperking opleveren voor bijvoorbeeld toekomstige recreatieve ontwikkelingen? 

Pagina 65 – paragraaf 6.2 Terugwinning van kosten voor waterdiensten

“De prijs voor de waterdiensten moet bovendien voldoende prikkels geven om de watervoorraden efficiënt te benutten” 

Vraag: 

  • Als enerzijds de terugwinning van de kosten voor waterdiensten dient plaats te vinden en bovendien er een prijsrpikkel dient te zijn om de watervoorraden efficiënt te benutten, wat betekent dit dan voor het terugwinpercentage (100 % + bovendien)? 

“Nederland onderscheidt vijf waterdiensten, conform de definitie in de Kaderrichtlijn Water:

–         productie en levering van water

–         inzameling en afvoer van hemelwater en afvalwater

–         zuivering van afvalwater

–         grondwaterbeheer

–         regionaal watersysteembeheer” 

Vraag: 

  • Hoe zit het met het bevaarbaar houden van de vaarwegen en de door de scheepvaart veroorzaakte verontreiniging? Is dat geen waterdienst, waarop terugwinning van de kosten heeft plaats te vinden? 

Pagina 81 – paragraaf 7.1 Uitgangspunten voor de risicoanalyse

“Voor een realistische inschatting is aangenomen dat de belasting vanuit het buitenland niet merkbaar zal verminderen in de periode tot 2015” 

Vraag: 

  • Dit heb ik met verbazing gelezen. Is het realistisch te veronderstellen dat het buitenland (lees: België en voor de Schelde ook Frankrijk) niets doen! Zijn wij Nederlanders dan gek of het zoetste jongetje van de klas? Wat veronderstelt onze landsregering in deze en wat doet zij er aan om het buitenland tot opvolging van de KRW te bewegen c.q. te dwingen? 

Pagina 85 – paragraaf 7.2.1 Chemische toestand

“Hoge gehalten aan PAK’s worden veroorzaakt door scheepvaart”

“Het verboden antifouling middel TBT afkomstig uit de scheepvaart, overschrijdt nog steeds de norm in de Westerschelde, het Veerse Meer, de Oosterschelde en de Kanalen”

“In de meeste waterlichamen zijn scheepvaart en atmosferische depositie (met als achterliggende bron vooral de industrie) de belangrijkste bronnen van koper (pagina 91 – paragraaf 7.2.2) 

Redenen te over om de scheepvaart zowel financieel als met voorschriften, normen en handhaving aan te spreken op wat zij aan vervuilen veroorzaken. 

Pagina 87 – paragraaf 7.2.1. Chemische toestand

“Uit de analyse blijkt dat ook in 2015 alle oppervlaktelichamen ‘at risk’ zijn, ondanks de lichte verbeteringen die zullen optreden door de uitvoering van het huidige beleid”

“Door meer auto’s op meer wegen zullen de emissies van PAK’s, lood en nikkel toenemen” 

Vraag: 

  • Zou het kunnen dat, net als bij de Europese luchteisen, de KRW leidt tot belemmeringen bij de realisering van plannen? 

Pagina 90 Huidige toestand oppervlaktewateren Scheldestroomgebied, ecologische toestand

Ook in deze tabel zijn een fors aantal stoffen niet meegenomen bij het Zoommeer/Eendracht-systeem.

Ondergetekende verzoekt Uw DB bij de bevoegde autoriteiten/beheerders aan te dringen op een spoedige aanvulling van dit soort tabellen! 

Pagina 91 – paragraaf 7.2.2 Ecologische toestand

“De PCB’s zijn afkomstig uit afvalverbranding en komen via atmosferische depositie in de waterbodem” 

Vraag: 

  • Hoe worden deze vervuilers aangesproken en de kosten verhaald? 

Pagina 93 – paragraaf 7.2.2. Ecologische toestand

“In Zeeland veroorzaakt bovendien zoute kwel een voortdurende aanvoer van meststoffen vanuit het grondwater naar het polderwater. Het zoute water brengt in de bodem een chemische reactie teweeg waarbij meststoffen vrijkomen. Via de kwelstroom komen die vervolgens in het oppervlaktewater terecht” 

Het voorgaande citaat laat zien wat er kan gebeuren als bijvoorbeeld het Zoommeer/

Eendracht/Volkerak-systeem zou verzilten. De zoute kwel die dan zou kunnen ontstaan in de kleipolders kan dan daar kwaliteitsproblemen doen ontstaan! 

In dit kader verwijst ondergetekende ook naar kaart 20 AB, waaruit blijkt dat bij de Westerschelde de belasting met PCB’s de norm (vanuit Vlaanderen) meer dan 5 x overschreden wordt. 

Vraag: 

  • In hoeverre wordt er gewerkt aan de concrete aanpak van de waterkwaliteit van de Westerschelde en in hoeverre worden de Vlaamse waterbeheerders daarop aangesproken en desnoods via juridische procedures gedwongen tot een terugbrenging van de belasting met nitraten, fosfaten en PCB’s? 

Algemeen

Andere overheden (Rijk, Provincie en gemeenten) zijn geneigd de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de KRW grotendeels te leggen bij Rijkswaterstaat voor het hoofdsysteem en bij de waterschappen voor de overige wateren.

De betrokkenheid van de waterschappen is logisch. Wel lijkt de werkelijkheid bij de realisering toch voornamelijk te zijn gelegen in generiek milieubeleid en slechts een beperkt deel bij het sectoraal waterbeleid. 

Binnen de waterschapswereld gaan geluiden op over een verdeling van ca. 80 % generieke maatregelen en ca. 20 % watermaatregelen. Het zou goed zijn als reeds nu de waterschappen aan de andere overheden duidelijk maken dat de taken en verantwoordelijkheden van het waterschap beperkt dienen te blijven tot die, pakweg, 20 % watermaatregelen.

Helder moet dan ook zijn dat, ingeval in 2015 de doelen niet gehaald worden, er slechts sprake kan zijn van een beperkte verantwoordelijkheid/aansprakelijkheid van de waterschappen. 

Uw reacties tegemoet ziende, 

hoogachtend,   

L.H. van der Kallen

 


 

 

HET WATERSCHAP: DE DOOS VAN PANDORA

 


 

KRW: een doos van Pandora 

Bij de totstandkoming van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft vrijwel iedereen zitten slapen of is door de eigen arrogantie in slaap gewiegd. De Unie heeft onvoldoende in Brussel van zich laten horen en onze Nederlandse europarlementariërs hadden iets van “nu gaat er eindelijk op Europese schaal iets goed gebeuren met de waterkwaliteit”. De gedachte was dat wij Nederlanders, waterbeheerders bij uitstek, het al lang redelijk voor elkaar hadden. Het waren vooral de anderen die nu wel aan de slag zouden moeten. Men heeft zich niet gerealiseerd dat een volgepakt deltagebied als Nederland, waar de Europese vuiligheid zich eeuwen heeft opgestapeld, zich voor een andere taak gesteld ziet dan een leeg land als bijvoorbeeld Frankrijk.

Ons intensief watergebruik door industrie en landbouw, alsmede wat 16 miljoen consumenten en verkeersdeelnemers via overstorten, RWZI’s en vanuit de lucht toevoegen aan ons oppervlaktewater, maakt onze KRW-opdracht onmogelijk. 

Als bestuurlijk betrokkene maak ik mij zorgen over de gevolgen. De Nederlandse waterschaptraditie is er één van “we polderen, schuiven voor ons uit en gedogen en de hogere overheden accepteren dit wel”, zo is de ervaring.

Europa is anders! Zij kent een traditie van handhaven! Nederland is reeds voor het Europese Hof van Justitie gedaagd wegens de niet tijdige omzetting van de KRW in nationale wetgeving. Collega-waterschapsbestuurders: maakt uw borst maar nat.

Mijn vrees is dat het op Europees niveau niet gaat over inspanningsverplichting (ons Nederlandse denk- en handelwijze), maar over resultaatverplichting. 

Uit rijksstukken blijkt dat het kabinet rekening houdt met een verdubbeling van de zuiveringslasten  tot 2015.

Het CPB heeft in een quick scan aangegeven zelfs niet in ruwe termen iets te kunnen zeggen over de kosten van de KRW. In de Brabantse Delta, één van de waterschappen waarin ik mag figureren, is zelfs aangegeven dat het investeringsvolume tot 2015 als gevolg van de KRW wel eens met 65 – 450 miljoen euro zou kunnen toenemen.

Wat mij verontrust is dat de discussie op landelijk niveau niet mede wordt gevoerd met het bedrijfsleven en dat in die discussie en stukken de economische effect analyse tot op heden ontbreekt. Als we willen komen tot een legale fasering van de maatregelen, dan is deze analyse noodzakelijk. Het wordt tijd dat bij het landelijk bestuurlijk overleg niet alleen betrokken zijn V&W, UvW, IPO en VNG, maar ook het georganiseerde bedrijfsleven. 

De landbouw, industrie, investeringsklimaat en werkgelegenheid zijn bedreigd in ons land.

Waterschappen hebben in het verleden de makkelijkste weg gekozen: de aanpak van de puntbronnen. Als dit weer zou gebeuren, omdat de aanpak van de diffuse bronnen moeilijk is, zal ons industriële vestigingsklimaat ernstig ondermijnd worden. Laten de waterschappen van het begin af aan het bedrijfsleven betrekken bij het opstellen van de regionale en stroomgebiedplannen.

De waterkwaliteiten moeten en kunnen chemisch en ecologisch beter. Maar de KRW is voor Nederland onhaalbaar. Het is straks aan burgers en bedrijfsleven niet uit te leggen, dat ondanks de vele inspanningen en kosten, de doelen niet gehaald worden. En met het systeem ‘één norm fout, alles fout’ gaat dat gebeuren.  

Politiek en regelgeving is beïnvloedbaar. Niet berusten maar aan de slag om het watermilieu te verbeteren en de Brusselse politiek ervan te overtuigen dat Europa wel één is, maar niet overal gelijk.  Nederland, het afvoerputje van Europa, met zijn bevolkings-, landbouw- en industriële druk op water en bodem, is niet vergelijkbaar met lege landen zoals Frankrijk of Ierland.

Brussel moet tot dit inzicht komen, zodat wij kunnen blijven bouwen aan de verbetering van onze waterkwaliteit met haalbare doelen en daarmee draagvlak houden voor een gezonde toekomst van ons water

 


 

 

KAMERS VAN KOOPHANDEL INZ. KRW – D005

 


 

Bergen op Zoom, 2 maart 2005

 

Aan de Besturen van Kamers

van Koophandel van

 Zeeland, West- en Midden Brabant,                                                                                

Rotterdam, Rivierenland

en Centraal Gelderland

 

Geachte Besturen, 

Bij vier waterschappen ben ik bestuurlijk actief, waarvan drie ten behoeve van de categorie bedrijfsgebouwd, o.a. in het werkgebied van Uw Kamer. 

Op dit moment is waterschappelijk Nederland bezig met (de voorbereiding van) de implementatie van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).

De KRW blijkt steeds meer een doos van Pandora. Tot nu toe is de ervaring dat het (regionale) bedrijfsleven zich onvoldoende bewust is van de ernstige (financiële) bedreigingen die de KRW in zich draagt.

Ook is de inbreng van het bedrijfsleven tot op heden minimaal in het (deels landelijke) overlegcircuit inzake de implementatie (het bedrijfsleven is niet vertegenwoordigd),

terwijl op zeer korte termijn een deel van de Nederlandse wetgeving tot stand aan het komen is. 

Om enige aanzet te geven omtrent de ernst van de situatie een paar feiten: 

–         Uit de ambitienota van het Kabinet blijkt dat zij rekening houdt met een verdubbeling (in euro’s van nu) van de zuiveringslasten (waterkwaliteitsheffing) tot 2015.

–         Het CPB heeft in een quick scan aangegeven zelfs niet in ruwe termen iets te kunnen zeggen over de kosten van de KRW.

–         Uit de in omloop zijnde stukken blijkt tot op heden dat er geen economische effect analyse wordt/is gemaakt. 

Een economische effect analyse is buitengewoon belangrijk omdat de economische effecten de enige legale route is om te komen tot fasering van de maatregelen (derogatie).

Wat ronduit verontrustend is, is het gegeven dat het bedrijfsleven ontbreekt in het landelijk bestuurlijk overleg (LBOW), waarin betrokken zijn V&W, UvW, IPO en VNG. 

Binnen de waterschappen gaat men er van uit dat de meeste verplichtingen, voortkomend uit de KRW, inspanningsverplichtingen zijn. Ondergetekende vreest dat men zich daarin vergist.

Nederland kent ten aanzien van (mede)overheden een gedoogcultuur. Europa kent een naar- de-letter-van-de-Wet handhavingscultuur. Nederland is recent reeds door de EC gedaagd voor het Europese Hof van Justitie wegens het niet (tijdig) omzetten van de KRW in wetgeving. 

Gezien de aard van de KRW en de scherpe eisen zou het kunnen zijn dat de overheden wederom kiezen voor de voor hen makkelijkste weg: eisen stellen aan de puntemissies in plaats van bijvoorbeeld de diffuse bronnen. Kortom, zowel uit kostenoogpunt en bedrijfsvoeringmogelijkheden is vooral het industriële vestigingsklimaat hier bedreigd. 

Kamers en benoemende organisaties zouden alles in het werk moeten stellen om bij het overleg over de implementatie van de KRW, zowel op landelijk als regionaal niveau, betrokken te worden. Hier zal, buiten oog voor de financiële zaken, ook een technische inbreng van belang zijn. Nu reeds is het belangrijk dat de Kamers in een stroomgebied (Schelde, Maas, Rijn, Eems) gezamenlijk optrekken. Dit betekent voor de Kamers in mijn waterschappelijk werkgebied:

–         Zeeland en West-Brabant in het stroomgebied van de Schelde

–         o.a. West en Midden-Brabant en Rotterdam in het stroomgebied van de Maas

–         o.a. Rotterdam, Rivierenland en Centraal Gelderland in het stroomgebied van de Rijn 

Samenwerking om te komen tot deelname in de stroomgebiedoverleggen is noodzakelijk, zodat vooral de economische effect rapportage in de stroomgebiedsplannen worden betrokken en mede overwogen. 

Gaarne tot nadere informatie bereid, 

hoogachtend, 

L.H. van der Kallen

o.a.      lid AV Waterschap Zeeuwse Eilanden

            lid AV Waterschap Rivierenland

            lid AV Waterschap Brabantse Delta

 


 

 

TWEEDE KAMER FRACTIES INZ. BEDRIJVENTERREINEN – D004

 


 

Bergen op Zoom, 15 januari 2005

 

Aan: alle Tweede Kamer fracties

 

Geachte volksvertegenwoordig(st)ers, 

Op maandag 17 januari wordt in Uw Commissie VROM de Nota Ruimte besproken. In dit kader wil ondergetekende een aantal zaken onder Uw aandacht brengen. 

De aanleg van steeds nieuwe bedrijventerreinen heeft een kannibaliserende werking op de reeds aanwezige oudere bedrijventerreinen.

Op vrijwel ieder nieuw terrein in West-Brabant vestigen zich voornamelijk bedrijven, die oudere terreinen in de regio verlaten. Op een paar uitzonderingen na komen deze niet uit de binnensteden, maar van jaren zestig- en zeventig-terreinen. De verouderde gebouwen en terreinen worden verlaten omdat zij qua fysieke- en informatie-infrastructuur niet meer aansluiten bij de wensen van het zich ontwikkelende bedrijfsleven.

Deze doorstroming betekent feitelijk een versnelde verpaupering en veroudering van de bestaande terreinen. De inspanningen van gemeenten en provincies om oude terreinen aan de eisen des tijds aan te passen zijn veelal te laat, te weinig en ontgroeien vrijwel niet de planfase. Wel woorden, maar geen daden!

De op de verlaten terreinen achterblijvende ondernemingen hebben door de verslechterende bedrijfsomgeving steeds minder kansen te overleven. Geld en politieke aandacht voor infrastructuur, ontsluiting en aankleding gaan naar de nieuw te ontwikkelen terreinen, die ook de kip met de (financieel) gouden eieren zijn; de melkkoeien voor de gemeenten. Met name MKB-bedrijven zijn door dit beleid het slachtoffer. Criminaliteit richt zich dan in toenemende mate op de door de politiek weinig interessant gevonden verouderende terreinen. 

Met mooie titels als duurzaam, vernieuwend, multimodaal, nationaal enz. wordt de noodzaak van steeds meer terreinen aan de politiek verkocht.

Als vakbondsman zie ik de negatieve effecten op de achterblijvers en ervaar ik de gevolgen op levensvatbaarheid, leefbaarheid en verlies aan arbeidsplaatsen door verpaupering.

De gevolgen van het wegtrekken van de sterke bedrijven op de verpaupering van bedrijven terreinen en het vertrek van middeninkomens uit woonwijken op de verpaupering en leefbaarheid van deze woonwijken verschillen niet zo veel. 

Kijk kritisch naar de alsmaar opgevoerde zogenaamde vraag c.q. behoefte aan nieuwe bedrijventerreinen bij dalende groeiverwachtingen en een krimpende beroepsbevolking. Verschuivingen in de maakindustrie en sommige vormen van dienstverlening naar lage-lonen- landen zullen ook de echte vraag naar meer hectaren beperken. 

Geef ruimte, geld een aandacht aan de revitalisering van oude terreinen. Dit is duurzaam ruimtegebruik met behoud van werkgelegenheid!

Voorkomt dat er straks een meervoud aan geld naar opknappen moet. Preventie is beter en geef meer aandacht aan het MKB en het behoud van werkgelegenheid op de verouderende bedrijventerreinen. 

Het OTB/STOGO-rapport inzake nut en noodzaak van Moerdijkse Hoek toont aan dat de onbenutte gronden op Moerdijk I aanzienlijk zijn en daardoor de noodzaak van meer terrein beperken. Van de oorspronkelijke omschrijving van Moerdijkse Hoek is weinig meer over. Geen diepvaarwater meer, maar eigenlijk een gewoon regionaal terrein. 

Bezint eer ge begint! Gedane zaken nemen geen keer!

Moerdijkse Hoek is feitelijk in het licht van de totale bedrijvigheid en werkgelegenheid zeker voor de komende 20 jaar overbodig. Door de negatieve effecten op andere bedrijventerreinen is de maatschappelijke schade van de ontwikkeling aanzienlijk. Alleen die rekening komt niet bij het grootbedrijf, maar voornamelijk bij de MKB-bedrijven op de oudere terreinen en bij de werkgelegenheid terecht. 

Maak zaak van de revitalisering van de oudere terreinen en van echt zuinig ruimtegebruik. 

Gaarne tot nadere informatie bereid, 

hoogachtend, 

L.H. van der Kallen

lid dagelijks bestuur Kamer van Koophandel

West Brabant, namens het FNV

 


 

 

DE KROON INZ. BOMENACTIE – D002

 


 

Bergen op Zoom, 8 januari 2005  

 

Aan Hare Majesteit de Koningin

der Nederlanden

p/a Minister van VROM

Postbus 20951

2500 EZ ’s Gravenhage 

 

Ondergetekende: 

L.H. van der Kallen, wonende te 4611 RS Bergen op Zoom aan de Nieuwstraat nr. 4 

verzoekt vernietiging van het Raadsbesluit SROB/04/114 d.d. 15 december 2004 van de Gemeenteraad Bergen op Zoom. 

Bij raadsbesluit SROB/04/114 d.d. 15 december 2004 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom bij meerderheid de “Boomverordening 2001” ingetrokken. Feitelijk kan nu iedere willekeurige grondeigenaar iedere boom op zijn eigendom, voor zover deze niet beschermd wordt in of door de Boswet, zonder enige beperking kappen.

Het kappen van “dor hout” in de wet en regelgeving is een goede zaak en zelfs “het kappen” in regels, zoals een kapvergunning, kan ondergetekende billijken en onderschrijven.

Uitgangspunt dient dan wel te zijn dat monumentale c.q. beeldbepalende bomen, landschapselementen of houtopstanden beschermd blijven. Op zich zijn daar mogelijkheden toe.

Zo bevatte de boomverordening, middels artikel 14, de verplichting aan de gemeente een lijst bij te houden van monumentale bomen en houtopstanden. Ondanks een jaarlijkse navraag mijnerzijds bleek op 15 december 2004 dat deze lijst er niet was en dat dus, zelfs al zou er een meerderheid voor zijn geweest, de monumentale bomen c.q. houtopstanden van een dergelijke lijst niet beschermd konden worden c.q. uitgezonderd konden worden van de kapvrijheid. 

De landsregering heeft de afgelopen jaren veel middelen besteed aan het instandhouden van dragende groene delen van het landschap en aan de ontwikkeling van  ecologische verbindingszones, ook in de bebouwde kom. Dit dreigt nu deels weggegooid geld te worden.

Het fraaie Brabantse landschap, evenals vele stads- en dorpsgezichten, zijn aantrekkelijk omdat zij veel publiek- en privaat groen bevatten, waaronder vele bijzondere boomelementen. 

Voor ondergetekende zijn levende monumenten net zo waardevol als de stenen monumenten. Zij maken deel uit van ons cultuurbezit en zijn belangrijk in de beleving van ons landschap, evenals de stads- en dorpsgezichten. 

Ondergetekende verzoekt U dringend voornoemd raadsbesluit te vernietigen.

Subsidiair:  beleid, zo nodig regelgeving, te ontwikkelen, waardoor de levende monumenten, bijvoorbeeld middels een beschermingslijst zoals bijvoorbeeld die van de Bomenstichting, worden beschermd.

Dit is nodig omdat niet iedereen, zelfs niet de goedwillende liefhebber, altijd het monumentale zal herkennen. Monumentaal hoeft niet altijd groot of robuust te zijn. 

Op de lijst van de Bomenstichting pronken in Bergen op Zoom 4 bomen, te weten: 

–         de platanus x acerifolia (gewone plataan) op het Gouvernementsplein en de Parade herkent en erkent iedereen als monumentaal

–         voor de unieke Tilia Europaea (Hollandse linde) uit ca. 1860-1870 aan de Balsedreef/Klaverveldenweg is dit al minder

–         de Fraxinus exc. ‘Pendula’ (treur es) uit ca. 1920-1930 en ca. 6 meter hoog bij de Martinus Kerk in Halsteren, herkent slechts een deskundige enkeling de boom als monument. 

Red een monument! Neem verantwoordelijkheid! Als een levend monument gekapt wordt, is dit onherstelbaar! 

Met de meeste hoogachting,

Uw dw. dienaar, 

L.H. van der Kallen

raadslid Gemeente Bergen op Zoom

 


 

 

GS NOORD BRABANT INZ. BOMENACTIE – D003

 


 

Bergen op Zoom, 8 januari 2005  

 

Gedeputeerde Staten van de

Provincie Noord Brabant

per email: [email protected]

                                                                                  

 Geacht College, 

Bij raadsbesluit SROB/04/114 d.d. 15 december 2004 heeft de gemeenteraad van Bergen op Zoom bij meerderheid de “Boomverordening 2001” ingetrokken. Feitelijk kan nu iedere willekeurige grondeigenaar iedere boom op zijn eigendom, voor zover deze niet beschermd wordt in of door de Boswet, zonder enige beperking kappen.

Het kappen van “dor hout” in de wet en regelgeving is een goede zaak en zelfs “het kappen” in regels, zoals een kapvergunning, kan ondergetekende billijken en onderschrijven.

Uitgangspunt dient dan wel te zijn dat monumentale c.q. beeldbepalende bomen, landschapselementen of houtopstanden beschermd blijven. Op zich zijn daar mogelijkheden toe.

Zo bevatte de boomverordening, middels artikel 14, de verplichting aan de gemeente een lijst bij te houden van monumentale bomen en houtopstanden. Ondanks een jaarlijkse navraag mijnerzijds bleek op 15 december 2004 dat deze lijst er niet was en dat dus, zelfs al zou er een meerderheid voor zijn geweest, de monumentale bomen c.q. houtopstanden van een dergelijke lijst niet beschermd konden worden c.q. uitgezonderd konden worden van de kapvrijheid. 

Uw provinciebestuur heeft de afgelopen decennia veel geld uitgegeven ter behoud c.q. aanleg van bijvoorbeeld kleine landschapselementen. Dit dreigt nu deels weggegooid geld te worden.

Ons fraaie Brabantse landschap, evenals vele stads- en dorpsgezichten, zijn aantrekkelijk omdat zij veel publiek- en privaat groen bevatten, waaronder vele bijzondere boomelementen. 

Voor ondergetekende zijn levende monumenten net zo waardevol als de stenen monumenten. Zij maken deel uit van ons cultuurbezit en zijn belangrijk in de beleving van ons landschap, evenals de stads- en dorpsgezichten. 

Ondergetekende verzoekt Uw College dringend voornoemd raadsbesluit voor te dragen ter vernietiging door de Kroon. Subsidiair: beleid, zo nodig regelgeving, te ontwikkelen, waardoor de levende monumenten, bijvoorbeeld middels een beschermingslijst zoals bijvoorbeeld die van de Bomenstichting, worden beschermd.

Dit is nodig omdat niet iedereen, zelfs niet de goedwillende liefhebber, altijd het monumentale zal herkennen. Monumentaal hoeft niet altijd groot of robuust te zijn. 

Op de lijst van de Bomenstichting pronken in Bergen op Zoom 4 bomen, te weten: 

–         de platanus x acerifolia (gewone plataan) op het Gouvernementsplein en de Parade herkent en erkent iedereen als monumentaal

–         voor de unieke Tilia Europaea (Hollandse linde) uit ca. 1860-1870 aan de Balsedreef/Klaverveldenweg is dit al minder

–         de Fraxinus exc. ‘Pendula’ (treur es) uit ca. 1920-1930 en ca. 6 meter hoog bij de Martinus Kerk in Halsteren, herkent slechts een deskundige enkeling de boom als monument. 

Red een monument! Neem verantwoordelijkheid! Als een levend monument gekapt wordt, is dit onherstelbaar! 

Uw snelle actie afwachtend,

hoogachtend,  

L.H. van der Kallen

 


 

 

INSPRAAKPUNT V&W INZ. VOLKERAK-ZOOMMEER – D001

 


 

Bergen op Zoom, 27 december 2004 

 

Inspraakpunt V&W

Startnotitie Planstudie

Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer

 

per e-mail: [email protected]

 

L.S., 

Ondergetekende bestrijdt niet dat er in het Krammer/Volkerak/Zoommeer systeemproblemen zijn met de waterkwaliteit en dat blauwalgen een rem zijn op de huidige en toekomstige ontwikkelingen van natuurwaarden en de recreatieve ontwikkelingen in dit gebied. Ook ondergetekende ziet de blauwalgproblematiek als iets wat aanpak vereist. We moeten het zoetwaterecosysteem helpen op orde te komen. Maar anderzijds moet men zich realiseren dat het ontstaan van een stabiel ecosysteem ter plaatse langere tijd zal vergen.

Vijftig jaar gelegen ontwikkelde men, na de grootste natuurramp in onze moderne geschiedenis, het Deltaplan. Veiligheid stond daarin terecht centraal. Wat gebeurd was mocht nooit meer gebeuren. De mens greep radicaal in in de natuurlijke systemen. Met kolossale gevolgen. Voor de natuur speelden wij voor God. We beschikten over de dood van miljarden levensvormen. Gebieden die duizenden jaren zout waren geweest, werden door menselijk ingrijpen veroordeeld tot een zoete toekomst. De verwachting was, naar nu gebleken is onterecht, dat wij met technische ingrepen dit wel even zouden regelen. Nu blijkt dat de transitie van zout naar zoet veel problematischer is dan men toen bevroedde.

De nu voorliggende startnotitie Planstudie Waterkwaliteit Volkerak-Zoommeer (hierna genoemde startnotitie) bevat een zoutalternatief. Dit alternatief zou kunnen betekenen dat “we weer voor God gaan spelen”.  Weer zal, als dit zoute alternatief door zou gaan, het ecosysteem radicaal op de schop worden genomen met als gevolg de vernietiging van vrijwel alles wat leeft in de betrokken wateren. 

Het is naar mijn gevoelen vergaande arrogantie te denken dat het nu wel even zal lukken. De mensheid blijft, ondanks dat de natuur ons keer op keer op de feiten drukt, geloven in de eigen bedachte technische oplossingen.

Ondergetekende wenst wel te leren van de fouten uit het verleden. Tevens accepteert ondergetekende dat natuurlijke processen langer duren dan voor onze genoegens wenselijk wordt geacht.

Voor mijn gevoel gaan we weer soortgelijke fouten maken als in het verleden, maar nu is de druk van toen (veiligheid creëren voor de bevolking) niet aanwezig. 

Water staat mondiaal en nationaal volop in de belangstelling. Na de hoge waterstanden in de jaren negentig is er een commissie aan de slag gegaan om integraal het gewenste waterbeheer voor de 21e eeuw in beeld te brengen, te weten de commissie Tielrooij, in opdracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Unie van Waterschappen.

De verwachting van ondergetekende was dan ook dat bij de ontwikkeling van de startnotitie met de inhoud van de rapportage Waterbeheer 21e eeuw rekening zou worden gehouden. Ik kan niet anders dan constateren dat dit niet het geval is. Op twee belangrijke punten wijkt de startnotitie fundamenteel af van WB21, te weten:
1.afwenteling en
2.de beschikbaarheid van zoet water 

Ad 1 op pagina 41 WB21 van het advies is te vinden onder de uitgangspunten voor een taakstellend waterbeleid: “Voor het watersysteem; betrouwbaar, duurzaam en bestuurbaar, water als bondgenoot, geen afwenteling van problemen”.

De estuariene dynamiek en de afgeleide door Rijkswaterstaat gewenste rivierdynamiek (ruimte voor de rivier) leidt voor West Brabant tot geweldige afwateringsproblemen. Zorg delen, aandacht hebben voor of schenken aan c.q. het zoeken naar oplossingen voor deze problematiek is aardig, maar het is simpel afschuiven van immense problemen. Waar het op neer komt is niet het bemalen van een poldertje, maar het afwateren van grote delen West Brabant en delen van België.

Feitelijk kan dit betekenen dat bij hoog water rivieren als De Vliet en het Mark-Dintel-systeem over de dijk geslagen moeten worden met een mogelijke opvoerhoogte van meer dan 2 meter. Dit is in Nederland nog nergens vertoond. Den Haag doet of hun neus bloedt. Geen enkele financiële toezegging, zelfs niet in principe, terwijl het feitelijke principe binnen de huidige waterschapswetgeving en -regelgeving een financiering is door het belanghebbende gebied. West Brabant dus!!! Voor ondergetekende volstrekt onacceptabel.

Let wel: voor Rijkswaterstaat is deze afwateringsoptie zeer aantrekkelijk. Tegen geringe kosten is dit de beste oplossing om steden en gebieden zoals Rotterdam en Dordrecht droog te houden en te vrijwaren van wateroverlast en economische schade bij hoog water van de rivieren. 

Statistisch is aantoonbaar dat hoogwaters in het Maas-Waal-Lek-systeem samenvallen met een hoge waterafvoer in de West Brabantse systemen. Dus voor ondergetekende, betrokken bij de waterhuishouding, is dit gebied prioriteit nummer één. De afspraken met betrekking tot het peilbesluit 1996 zijn voor ondergetekende heilig, dus onaantastbaar. 

Ad 2: de beschikbaarheid van zoet water.

WB21 gaat niet alleen over een te veel aan water, maar behandelt nadrukkelijk ook de beschikbaarheid in relatie met de behoefte aan zoet water. 

Door de ontwikkelingen in klimaat, bodemdaling en zeespiegelstijging, alsmede veranderingen in het beheer en gebruik van de bodem, veranderen de beschikbaarheid en de behoefte aan zoet water. WB21 zegt daar op een aantal plaatsen iets over. Het meest markant en helder op pagina 72 van het basisrapport: “Specifiek voor Laag Nederland speelt het probleem van de verzilting. Door de zeespiegelstijging en de bodemdaling neemt de verzilting toe in de lage polders langs de kust in Zuidwest Nederland, achter de Hollandse duinenrij.

Dit zal consequenties hebben voor het grondgebruik, met name voor landbouw en natuur.

Door toenemende verzilting en drogere zomers zal de vraag naar zoet water voor doorspoeling en beregening in West Nederland toenemen. 

De aanvoer van zoet water zal echter juist afnemen. In Zuidwest Nederland zal de beschikbaarheid van zoet water in toenemende mate een knelpunt worden voor de daar aanwezige glastuinbouw, vollegronds-tuinbouw, bollenteelt en ook de akkerbouw.

De commissie wil daarom aandringen op het aanleggen van zoetwatervoorraden binnen de regio’s. Ook de verdeling van rivierwater over diverse watervragers verdient een kritische afweging”, einde citaat WB21. 

Er dreigt dus een zoetwater tekort voor grote delen van het beneden rivierengebied in de toekomst. De huidige watertoevoer van het Lek-Waal-Maas-systeem gaat, ingeval van normale en geringe toevoer, vrijwel uitsluitend via de Nieuwe Waterweg naar de Noordzee. Onvoldoende wordt er beseft, dat de rivierafvoeren in de zomer af zullen nemen ten opzichte van wat we gewend zijn. De zomers in West Europa worden de laatste jaren droger en de verwachting van klimatologen is dat dit proces van klimaatverandering doorgaat. 

Niet alleen de Maasafvoer vermindert in de zomer, ook het karakter van de Rijn verandert. Door het proces van terugtrekkende gletschers (reeds ca. 100 jaren aan de gang, maar de afgelopen decennia versnellend) wordt de Rijn steeds meer regen- en steeds minder smeltrivier en daardoor minder afvoer in de zomer.

Het proces van minder afvoer wordt in toenemende mate versterkt door een ander gebruik van het rivierwater. Niet alleen in Nederland zal steeds meer grondwatergebruik voor drinkwater en industrie omgezet worden in water gewonnen uit de rivier en andere oppervlaktewateren.

Ook bovenstrooms gaat dit proces door. Ook de landbouw zal door de drogere zomers meer water uit de rivieren betrekken. Kortom, het is zeer de vraag hoeveel water minimaal onze grenzen zal bereiken. Met name de waterverdeling van de Rijn, IJssel, Lek en Waal kan vanwege de eisen van de scheepvaart de hoeveelheid water voor het doorspoelen van onze wateren wel eens (ver) onder het vereiste minimum drukken. 

Tot zover de schets van het waterbeslag, die duidelijk maakt dat het zomers knijpen wordt om, zonder hydrologische ingrepen, de huidige watervoorziening voor scheepvaart, industrie, landbouw en drinkwater zeker te stellen. Voldoende zoet water op ieder moment is geen vanzelfsprekende zaak.

Met dit toekomstbeeld gaat desondanks binnenkort het Haringvliet op een kier met als gevolg meer zoet water wat anders dan via de Nieuwe Waterweg naar zee gaat. Als dan ook de sluizen opengaan richting Krammer/Volkerak/Zoommeer met nog meer zoetwaterverlies, denk ik dat het in de toekomst des zomers wel eens goed spaak zou kunnen lopen met grote zoetwater-tekorten en problemen voor de scheepvaart. 

Wie, wat wordt dan het slachtoffer? Welke maatregelen zullen dan weggegooid geld blijken?

Beter zou het zijn om het rapport WB21 serieus te nemen.

Startpunt van de startnotitie is: we hebben een probleem in het Krammer/Volkerak/

Zoommeer-systeem en daar moeten we wat aan doen.

Bevat de startnotitie de oplossing of zijn er andere mogelijkheden? 

In opdracht van de waterbeheerder Rijkswaterstaat Zeeland is er een werkgroep aan de gang geweest met het project “Verkenning oplossingsrichtingen Volkerak-Zoommeer”. De verkenningsfase is afgerond. Oorzaken zijn reeds duidelijk in een informatiebulletin geformuleerd: “De belangrijkste oorzaak van het blauwalgenprobleem in het Volkerak-Zoommeer is de grote aanvoer van meststoffen vanuit de Brabantse rivieren. De overmaat aan voedingsstoffen in combinatie met de lange verblijftijd van het water in het systeem, vormen samen de ideale omstandigheden waarin een explosieve groei van blauwalgen kan plaatsvinden”. 

Nog een citaat uit een informatiebulletin wil ik U niet onthouden: “We moeten voorkomen dat we van de groene soep in de zeesla belanden zoals in het Veerse Meer is gebeurd (Zeesla is een soort wier dat in zout water met veel meststoffen voorkomt. De grote bladeren zijn hinderlijk voor waterrecreatie en kunnen stankoverlast veroorzaken)”. Wat in voedselrijk zout water ook problemen kan veroorzaken zijn groen- en kiezelwieren c.q. algen. 

Op pagina 5 van de startnotitie staat: “De bedoeling is de condities in het Volkerak-Zoommeer op de middellange termijn (tot het jaar 2015) zodanig te verbeteren, dat de kans op ongewenste bloei van blauwalgen zo klein mogelijk wordt”.

Wat is “zo klein mogelijk”? Graag een heldere definitie van de doelstelling formuleren. Ook de Overheid dient afrekenbaar te zijn (SMART). 

Ten aanzien van paragraaf 1.3:

Het is goed de overlast van blauwalgen zoveel mogelijk te willen beperken. Dit doel, hoe weinig SMART ook dient één absolute beperking te kennen, namelijk het uitgangspunt dat er geen nieuw probleem gecreëerd mag worden, hetzij ecologisch hetzij hydrologisch, hetzij landbouwkundig van aard. 

Ten aanzien van paragraaf 2.1:

“De overmaat van meststoffen zorgt, in combinatie met de geringe doorstroming van het meer, voor ideale omstandigheden die een explosieve groei van blauwalgen mogelijk maken” (pag. 7).

Enige relativering is ook bij deze harde en juiste constatering op zijn plaats. De relevante meststoffen zijn stikstof (N) en fosfaat (P). De N-concentratie is in de periode 1997/2002 op alle meetpunten gedaald en op sommige plekken gehalveerd. De P-concentraties zijn vrijwel constant, behalve in het Hollandsch Diep waar de P-concentratie scherp dalende is.  Doorspoeling met water uit het Hollandsch Diep, waar ik reeds in maart 2003 in de Staten van Noord Brabant voor pleitte, kan dus een grote verbetering geven.

Ook is tot op heden onvoldoende gekeken naar op welke wijze de concentraties omlaag te brengen zijn: 

–         Omlegging Mark/Dintel/Vliet-systeem (uitwatering in het Hollandsch Diep) zou goed bekeken moeten worden

–         Versterking van het verwerken van de N- en P-concentraties (driehoeksmosselcultures en helofyten)

–         Versterking van de biologische afvoer. De rondlopende Schotse Hooglanders eten, net als de ganzen, de N- en P-bindende planten (helofyten) op. Maar er is één groot verschil: de hooglanders poepen ter plaatse en brengen N en P weer terug in het systeem. De ganzen poepen vaak elders na het fourageren en brengen N en P deels buiten het systeem. Verwijderen van de runderen ligt dus voor de hand.

–         Uitbreiding van het gebied dat geschikt is voor helofyten (!) met als gevolg meer binding N en P! Meer ganzen die N en P afvoeren. Meer voortplantingsplekken voor de snoeken.

–         Doorspoelen met water uit het Hollandsch Diep wanneer het maar beschikbaar is. 

Ten aanzien van blauwalgen nader bekeken:

Waar overleven zij? In de diepte! In de systeembeschrijving komt men tot de conclusie dat de bodem van het meer ernstig verontreinigd is en gesaneerd moet worden Combineer dit gegeven met de doelstelling het meer zodanig in te richten dat de winteroverlevingskans van de blauwalgen daalt. Vul de diepten (meer dan 6 meter) buiten de vaargeul op, zodat in de winter de algen niet kunnen overleven in diepten die niet doorspoelen en in de winter te weinig afkoelen. Egaliseer diepten in de vaargeul, zodat overal de doorstroming geoptimaliseerd wordt. 

Het huidige Volkerak-Zoommeer gaat qua waterkwaliteit, zij het langzaam, in de goede richting. Er is met eenvoudige middelen veel te bereiken:

–         Weg met de Hooglanders, meer ganzen zullen komen (die vinden de knolletjes lekker) met als nevengevolg minder ganzenvraat buiten het gebied

–         Meer helofyten met als gevolg meer snoeken die de plantenetende vissen uitdunnen

–         Meer doorspoeling met voedselarmer water (Hollandsch Diep)

–         Vermindering overlevingskans door meer doorspoelbare diepten 

Behoudt dit zoete meer, dat voor de landbouw van onschatbare waarde is! 

Verzilting is voor de landbouw een bedreiging, maar ook voor veel bouwwerken. Zoute lucht, zoute kwel en zout water zijn zeer corroderend. Van Tielrooij’s WB 21 geeft het belang van zoet water in dit gebied nadrukkelijk aan. Zij hebben het waterbeleid voor de 21ste eeuw integraal bekeken. 

Ik wens U allen veel wijsheid toe in dit verdere proces. 

Hoogachtend, 

L.H. van der Kallen