MOTIVATIE BEROEP
Toelichting beroep
Van der Kallen, Ludovicus Hermanus
Bergen op Zoom , Nieuwstraat 4
Parketnummer 02/811529-10
Het vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 september 2011 geeft helaas alle aanleiding om in beroep te gaan.
De vordering van de officier van justitie stelde dat de zaak is aangebracht ‘om een grens te trekken en niet om de verdachte te straffen.’
Vóór dit vonnis was de grens helder: er werd een geheimhouding opgelegd die bevestigd werd door de gemeenteraad en dan was het voor iedereen duidelijk. Daar had een raadslid zich aan te houden totdat die opgelegde geheimhouding werd op geheven. Of je deed een beroep op de wet openbaarheid van bestuur (de WOB) en alle stukken die je kreeg waren openbaar!
Die nieuw te trekken ‘grens’ is bepalend voor hoe generaties gemeenteraadsleden hun controlerende taak inhoud kunnen c.q. moeten vormgeven. Door dit vonnis weet niemand meer waar de grens ligt en lijkt de nu getrokken grens voor ieder raadslid anders. Als die grens voor mij en dan mogelijk ook voor hen een onduidelijke is of voor de uitoefening van mijn en hun taak een dermate belemmering is dat concreet inhoud geven aan de controlerende opdracht van de wetgever aan het gemeenteraadslid schier onmogelijk wordt gemaakt of feitelijk een kneveling betekent, is het mijn plicht gebruik te maken van mijn recht op beroep om één en ander alsnog verhelderd te krijgen of te voorkomen.
De rechtbank gaat in haar overwegingen en oordeel volkomen voorbij aan het grondrecht vrijheid van meningsuiting. Een grondrecht dat juist bij de uitoefening van een openbaar ambt als gemeenteraadslid van groot belang is. Geheimhouding opgelegd aan een gemeenteraadslid is een ernstige beperking van de uitoefening van zijn ambt en moet dan ook met een hoge mate van zorgvuldigheid en terughoudendheid worden opgelegd c.q. afgedwongen. Ter borging van het grondrecht heeft de wetgever regelen gesteld aan de wijze waarop en de redenen waarvoor de beperking van het grondrecht vrijheids van meningsuiting mag worden toegepast. In de Gemeentewet is daartoe artikel 25 opgenomen. In tegenstelling tot de rechtbank is ondergetekende van mening dat artikel 25 GW wel degelijk toegepast dient te worden wil geheimhouding opgelegd kunnen worden en daarmede de vrijheid van meningsuiting worden beperkt. Naar de mening van ondergetekende verwijst artikel 25 niet alleen naar de gemeenteraad als geheel maar ook naar “leden van de raad”.
Ondergetekende vindt het dan ook onbegrijpelijk dat de rechtbank geheel voorbij is gegaan aan het grote belang van het grondrecht vrijheid van meningsuiting en aan de noodzaak van een zorgvuldige afweging van enerzijds het belang van het controlerende gemeenteraadslid bij de openbare uitoefening van zijn ambt bij dit grondrecht en anderzijds van de plicht van de gemeente Bergen op Zoom en de rechtbank om zorgvuldigheid te betrachten bij het beperken van voornoemd grondrecht. Het bestreden vonnis en de motivatie van de rechtbank zijn een ernstige aantasting van de vrijheid van meningsuiting van een gemeenteraadslid. Er zijn door dit bestreden vonnis geen heldere door wet en regelgeving geborgde grenzen meer!
Kijkend naar het vonnis mag ik constateren dat ik voor vrijwel alles wat mij ten laste is gelegd ben vrijgesproken. Het enige wat blijft is dat de rechtbank van oordeel is dat ik met het citeren van elementen uit de notitie ’Risicoprofiel Bergse Haven’ “een geheim waarvan hij redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van ambt…., verplicht was te bewaren, opzettelijk heeft geschonden….”
Wat mij als juridisch ongeschoolde opvalt is dat de rechtbank in haar vonnis slechts winkelt in verklaringen c.q. deze alleen uitlegt op een wijze die past in haar redenering. Als voorbeeld ik heb mij niet “verbaast” dat de notitie ‘Risicoprofiel Bergse Haven’ niet voorzien was van een geheimhoudingsstempel! Ik heb in mijn pleitnotitie geconstateerd dat hoewel de aangever meende dat een dergelijk stuk bij aanbieding aangemerkt zou worden als ZEER VERTROUWELIJK dit op het stuk op geen enkele wijze was vermeld. Ik heb wel verklaard in de rechtbank dat ik mij kon voorstellen dat het stuk ten tijde van de opstelling vertrouwelijke elementen zou kunnen bevatten.
Feitelijk ben ik veroordeeld op de inhoud van mijn vragen 52 en 53 die elementen bevatten uit een stuk ( het ‘Risicoprofiel Bergse Haven’) waarvan de status was:
– dat het nooit formeel door een bestuurlijk orgaan voorzien was van het predicaat vertrouwelijk of geheim;
– dat die eventuele geheimoplegging ex artikel 25 lid 2 Gemeentewet ook niet zoals artikel 25 lid 3 voorschrijft is bevestigd door de gemeenteraad;
– dat er op geen enkele wijze was aangegeven dat het een geheim of vertrouwelijk stuk zou zijn;
– dat het ten tijde van de ‘openbaarmaking’ (21 september 2009) de inhoud niet meer relevant was en niet meer actueel;
– dat delen van die inhoud reeds op 6 november 2007 in een procedure bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State door belanghebbenden openbaar was gemaakt, de inhoud was dus deels reeds een publiek gegeven;
– de rechtbank erkende dat de zin “Controle: is het dossier compleet en voldoet het aan de eisen van de WOB” in de notitie “Afspraken ter behandeling van het verzoek van raadslid L. v/d Kallen tot inzage dossiers Bergse Haven” – ‘op z’n minst voor tweeërlei uitleg vatbaar is’. Een zekere erkenning dat ik mocht aannemen dat de dossiers gecontroleerd zouden zijn op de vereisten van de WOB.
Van een dergelijk stuk moest dit raadslid dus, naar het oordeel van de rechtbank, redelijkerwijs vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt de ‘geheime’ inhoud verplicht was te bewaren. Dit op grond van mijn kennis en ervaring! Dit betekent feitelijk dat een minder ervaren raadslid of een raadslid met een IQ van 80 de informatie wel zonder veroordeling zou kunnen openbaren. Laat ik nu de opvatting hebben dat alle gemeenteraadsleden in dit land dezelfde rechten en plichten hebben!
De rechtbank erkent dat ik de stukken heb in kunnen zien uit hoofde van mijn ambt (het raadslidmaatschap) toch was de rechtbank van mening dat artikel 25 van de gemeentewet niet kon worden toegepast omdat de notitie niet (formeel) aan de gemeenteraad is overlegd.
Een rare redenering! Omdat artikel 25 lid 2 spreekt over het opleggen van geheimhouding aan “ieder ten aanzien van de stukken die zij aan de raad of aan leden van de raad overleggen”
Dus ook aan stukken die aan een individueel lid van de raad worden voorgelegd kan het college, de burgemeester of een commissie geheimhouding opleggen. Maar als dat gebeurd zou zijn is ook artikel 25 lid 3 van toepassing. Voor zover ik kan nagaan is ten aanzien van het “Risicoprofiel Bergse Haven” geheimhouding nooit opgelegd, noch is deze ooit bekrachtigd door de gemeenteraad ex. artikel 25 lid 3. Nu deze bekrachtiging zeker niet heeft plaatsgevonden was er per definitie, in mijn redenering geen geheim meer.
“De rechtbank acht bewezen dat verdachte als raadslid zijn ambtsgeheim heeft geschonden”,
aldus paragraaf 6.3 van het vonnis. In artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht gaat het over het opzettelijk schenden van het ambtsgeheim.
Mocht ik al het ambtsgeheim hebben geschonden (hetgeen ik bestrijd) dan was het niet opzettelijk. Ik verkeerde immers in de veronderstelling dat ik de stukken had gekregen nadat zij volgens afspraak getoetst zouden zijn aan artikel 10 van de WOB. Ik vind het dan ook verbijsterend dat ik redelijkerwijs had moeten vermoeden dat iets geheim had moeten blijven nadat ik uitsluitend kennis had genomen van stukken die ik na een beroep op de WOB ter inzage had gekregen. Ik acht mijzelf dan ook onschuldig en ben gezien het bovenstaande dan ook van mening dat de rechtbank niet in redelijkheid tot het oordeel had kunnen komen waartoe zij is gekomen.
Dit vonnis knevelt een raadslid en is naar mijn oprechte mening een ernstige belemmering voor invulling van de door de wetgever aan gemeenteraadsleden gegeven opdracht tot controle van het openbaar bestuur.
Ik voel mij dan ook genoodzaakt in beroep te gaan omdat ik onschuldig ben aan het mij ten laste gelegde en omdat dit vonnis dit raadslid en ook alle andere raadsleden in dit land nu en in de toekomst ernstig belemmert in het inhoud geven aan de controlerende taak die hen door de wetgever is opgelegd.