| 13-12-2021 |
Michael Ignatieff schrijft in het boek Troost (als licht in donkere tijden) onder andere over hoe Job (beschreven in het boek Job en het boek Psalmen in de Hebreeuwse bijbel), Paulus (opgetekend in de ‘brieven van Paulus’), Marcus Tullius Cicero (opgetekend in de brieven over de dood van zijn dochter), Marcus Aurelius (beschreven Ta eis heauton), Boëthius (beschreven in Consolatione philosophiae) en Dante (volger van de wijsbegeerte van Boëthius) probeerden troost en vertroosting te vinden voor hun onmetelijke verdriet. Verdriet om wat god, de goden (waaronder Vrouwe Fortuna), onrecht, ongeluk of het lot hen had (-den) aangedaan.
Cicero, Marcus Aurelius, Boëthius en Dante schreven het verdriet van zich af. Ze gingen in hun schrijven in gesprek met zichzelf. Bij Boëthius was dat een litanie van twijfel neergelegd in Consolatione philosophiae. Is wachten in gevangenschap op ‘de gezanten des doods’ (zijn beulen) de manier om een levenswerk te schrijven over het vinden van het ‘waarom’ van de uitkomsten van het draaien van het rad fortuin? Ik denk het niet. Het in Consolatione terugkerende beeld van het rad van fortuin drukt keer op keer de wanhoop uit over de zinloosheid van onze inspanningen. Stuk voor stuk denk ik dat voornoemde schrijvers een vorm van troost vonden in het documenteren van hun verdriet en mistroostigheid.
Ook ik kon het – bij het zoeken naar vertroosting na de dood van mijn Ank- niet nalaten een blik achterom te werpen op ons leven in een poging mij te verzoenen met haar dood. Wat uiteindelijk mijn uitgang naar een nieuwe fase van het leven was, is het terugvinden en bevestigen van mijn eigen soevereiniteit over mijn (innerlijke) wereld. We ontsnappen ook niet aan het feit dat we lijden, onrecht en de dood van onszelf en onze geliefden moeten dragen. Wat mij in de beschrijvingen van Michael Ignatieff pakte was zijn uitleg van Dantes zinsbede ‘trapassar del segno’ (de grens voorbijgaan). Dat wij zouden moeten begrijpen “dat alleen geloof, woorden en de rede overstijgend, de mens echt kan troosten.”
Het geloof in het paradijs of het hiernamaals is buitengewoon verleidelijk, maar ook ten diepste twijfelend blijf ik zelf hechten aan de woorden en de rede. Ik ben, bij de verwerking van mijn verdriet, toch iets meer een Cicero dan een Boëthius of Dante.