| 26-09-2021 |
Over het dossier “Bestemming Rijkscompensatiemiddelen Cultuur Corona” schreef ik afgelopen vrijdag (24 september 2021) het artikel “De weg kwijt”, waarin ik mij afvroeg; “Waar is het moreel leiderschap?” En tot slot stelde ik : “De vraag is nu of we met dit college en deze wethouder ‘de weg’ kunnen vinden? Deze GBWP-wethouder van cultuur is zeker de weg kwijt”.
Op diezelfde vrijdag gaf het college een persverklaring uit met daarin opgenomen de tekst: “Juist om ervan verzekerd te zijn dat deze gelden zo kunnen worden aangewend, is de regelgeving, incl. de uitleg daarover in de Tweede Kamer, expliciet geraadpleegd. Daarnaast is voor een extra check op een rechtmatige aanwending met de accountant van de gemeente overleg geweest over deze manier van financieren. Uit beide beoordelingen bleek dat deze route akkoord was.”
Uit deze tekst blijkt dat ook het college besefte, dat ze zich met de door hen gekozen aanwending van de door het Rijk beschikbaar gestelde gelden, het inhuren (voor veel geld) van externen, zich mogelijk op glad ijs begaf. Anders raadpleeg je niet “expliciet” de regelgeving inclusief de uitleg aan de Tweede Kamer en raadpleeg je niet de accountant. Dit is puur juridische indekking!
Wat het college dan vergeet is dat ze zich niet alleen aan de wet te houden hebben maar zij hun handelen ook te verantwoorden hebben aan het politieksysteem. Zijnde de Raad en de publieke opinie.
De vraag is nu hoe komt het toch; dat het zo vaak voorkomt dat een college van Bergen op Zoom of een Bergse wethouder zich daarvan niet bewust lijkt te zijn? Ruim een maand geleden schreef ik een brief aan het college over het ‘provocerend wangedrag van een wethouder’. Hij had een bord c.q. de borden, “niet gezien” bleek uit een telefoongesprek met hem. Ondanks dat ik mij dat niet echt kon voorstellen geloofde ik hem. Ik constateer wel vaker dat wat voor mij zo helder is als glas en zich als beeld via mijn ogen onuitwisbaar in mijn hersenen wordt vastgelegd voor anderen niet relevant blijkt of simpelweg niet wordt gezien of terzijde geschoven wordt. Dan komen ook de eigen normen en waarden om de hoek kijken en de interpretatie van woorden en begrippen als weten en geweten.
Als ik twijfel ervaar over de betekenis van woorden of begrippen pak ik graag terug op oude, niet door de moderne tijd of door andere culturen bedorven boeken en teksten. Langgeleden hebben Ank en Ik het “Woordenboek der Nederlandsche taal” (WNT) gekocht. Samengesteld tussen 1871 en 1887 en gepresenteerd in 1887 op het 20ste Taal- en Letterkundig congres te Amsterdam. Bijna twee meter verklaringen van Nederlandse woorden. Daaruit leer ik dat, er een verwantschap is tussen geweten en weten waarvan het voltooide deelwoord ook: geweten is. Maar geweten in de betekenis van: bewustzijn van goed en kwaad is niet hetzelfde als het voltooide deelwoord. “Het spreekt echter van zelf, dat geweten den invloed van conscientia (bewustzijn) heeft ondergaan met geweten in den zin van met medeweten (WNT)”. De betekenis met betrekking van de kennis van goed en kwaad is relatief jong vermoedelijk ontstaan in de 17e eeuw. Geweten blijkt ook een meer Noord-Nederlands woord te zijn. Vlaamse en Zeeuwse schrijvers gebruik(t)en vaker het woord gewisse dat ook in Vondels Gijsbrecht nog voorkomt “ick heb een rein gewisse”. Soms zou ik de ‘leiders’ van deze wereld om met Vondel te spreken; “zoo strafwaerdigh zy, als vernuftelozen, onder schijn van hun bezwaert geweten t’ ontlasten, haer uitroocken”.
Ik raad de wethouders aan eens kennis te nemen van de wijze lessen van Boendale over een wijs stadsbestuur. Jans Teesteye (tussen 1330 en 1340), is een dialoog tussen een Wouter die de vragen stelt en vermoedelijk Jan Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen, die wijze antwoorden geeft.
Maar wat uit dat voorbeeld van de ‘niet geziene’ borden ook bleek; hij was er door zijn ambtenaren ook niet op gewezen dat wat hij daar deed simpelweg niet acceptabel is en het verkeerde voorbeeld. Wethouders zijn mensen en maken net als andere mensen fouten of denken niet aan alles. Dan zou het zo moeten wezen dat hun ambtenaren hun daarop wijzen. De vraag is gebeurd dat ook? Ik denk al een paar jaar van niet.
Ik schreef eerder over de tien regels opgesteld door dit college en de ambtelijke reactie daarop: “De tien regels zijn – door de ogen van een politicus als ik bekeken – van een haast absurdistische, heldere hardheid. In de handen en hoofden van de vele “Brave soldaat Svejk”- (Schwejk) achtige ambtenaren – die ons ambtelijk apparaat rijk is – werd de compromispolitiek zoals het focusakkoord bedoeld is in opdracht als onhaalbaar af geserveerd. Menige Bergse ambtenaar heeft de afgelopen jaren geleerd te overleven zoals des braven soldaten Schwejk. Opdrachten van een semi- ‘autoritair’ gezag neem je letterlijk. Je overleeft de absurde situaties van de Bergse krijgsdienst door te doen wat je wordt opgedragen en vermijdt de risico’s van je eigen have, goed en functie door je eigen denken alleen te gebruiken om niet op te vallen bij je superieuren of je snor te drukken en je hang naar de eigen ideeën in de beslotenheid van je eigen functioneren vorm te geven mede door met galgenhumor te overleven. Als Jaroslav Hasek nu had geleefd en diende in de ambtenarij van Bergen op Zoom zouden er meer dan vier delen te vullen zijn van “een brave ambtenaar Schweijk”.
Ik heb dit weekeinde bij mijn praatpaal gesproken met twee nog niet zolang gepensioneerde Bergse ambtenaren. Beide bevestigden de ‘braven soldaten Schweijk’ analyse van mij. Ambtenaren durven niet meer zelf te denken. Ze laten zich in overlevingsdrang knechten en inperken door procedures/protocollen (soorten van het ‘handboek soldaat’) en door wethouders en de door de wethouders geleidelijk geselecteerde ‘hofhouding’ aan managers. Gevolg hun gezamenlijke denkkracht en kennis blijft grotendeels onbenut. En dat gebrek leidt tot absurditeiten als het benutten van gelden voor doelen die de wetgever mogelijk niet voor ogen had.
Ik zou niet kunnen leven of functioneren als wethouder als ik omringt zou zijn door ‘hielen likkende’, geen alternatieven gevende ambtenaren. Tegenspel is nodig om tot goede besluiten te komen. Ik besef terdege dat ik noch de Raad de wijsheid in pacht heeft. Ambtenaren hebben kennis maar als die niet gebruikt wordt worden het braven soldaten Schweijk!
Of is het anders? Is de managementhouding van de collegeleden er één van: we weten alles al? Kijk naar de ’10 regels’ en voer ze uit! De arrogantie ten top! Ik denk dat dit zeker een factor is. De rigide uitvoering van het focusakkoord middels de ’10 regels’ is daar van een voorbeeld. Het denken lijkt opgehouden!
Wat ook een factor kan zijn is politiek verantwoording afleggen, waarom? De wethouder verwachtte, ondanks dat de commissie over hem heen ging, van de commissie wel de instemming voor het gevoerde/ te voerenbeleid! Hoe naïef of arrogant kan je zijn? Denkt een GBWP-wethouder werkelijk dat met een fractie van 10 zijn positie onaantastbaar is? De tijd zal het leren.