| 04-07-2021 |
In de “Staatsregeling voor het Bataafsche Volk 1798” werden in de eerste twee hoofdstukken (“Algemeene beginselen en Burgerlijke en staatkundige grondregels”) voor het eerst – in dit kleine landje – de rechten en plichten van de burgers wettelijk vastgelegd. Wat mij dan opvalt, is de wederkerigheid! Rechten maar ook plichten!
Die wederkerigheid zie je ook terug in de manier waarop in de eeuwen daarvoor de omgang werd geregeld tussen de heer van het gebied en zijn burgers/‘poorters’, en tussen de stad en haar ‘poorters’. Er waren vele gradaties van de poorters die een lager of hoger aanzien genoten, afhankelijk van hun afkomst, opleiding, inkomsten, vakmanschap enz. De verschillen tussen poorters konden van plaats tot plaats verschillen. Toch komen enkele gradaties van poorterschap geregeld voor zoals: de poorter (binnen de muren wonend met o.a. recht op lidmaatschap van een gilde), buitenpoorters (wonend buiten de poorten, maar met soortgelijke rechten), en de grootburger (met veelal bijzondere extra rechten bijvoorbeeld op het gebruik van de stedelijke eigendommen).
De staatsregeling uit 1798 was deels gebaseerd op de oude burger/poorter- tradities maar dan geformaliseerd in landelijke regelgeving. De wederkerigheid weergegeven in rechten maar ook de plichten waren onlosmakelijk met elkaar verbonden. Je kon als burger/vreemdeling/migrant het poorterschap tegen betaling verwerven. Veelal was daar een eed aan verbonden die de aanvaarding bevatte van de plichten aan de stad of de heer van het gebied. Een mooi voorbeeld van die ‘aanvaarding’ vind ik de Amsterdamse Poorter Eed (zie en lees de tekst op de afbeelding eens) die schoenmaker Joseph Tonck, afkomstig uit de plaats Dursten in Duitsland in 1796 aflegde.
Die eed – gemoderniseerd naar de huidige taal – mag wat mij betreft zo ingevoerd worden!