| 03-04-2021 |
Participatie is een woord dat in overheidsland een soort adagium is geworden. Omdat de politiek en politici steeds minder draagvlak en steeds meer achterdocht lijken te ervaren, is het idee geboren de klagende ‘betweterige’ burger er dan maar bij te betrekken. Dat lijkt een goed idee, ware het niet dat burgers dan ook gehoord willen worden. Feitelijk krijgen de betrokken burgers het idee dat ze mee mogen beslissen. En die verwachting valt dan vaak tegen. Gevolg politici roepen ‘verwachtingmanagement’ en zetten deskundigen op dat vlak. Communicatiespecialisten!
Mijn waarneming is een andere. De gemiddelde deelnemer aan een participatietraject blijft dicht bij zijn of haar belangen. Gevolg? Er komt een competitieve impuls bovendrijven om de publieke zaak te beschouwen als een zaak van semi-private (buurt)belangen en weerstand oproepen tegen het betalen van de ‘kosten’ van het gemeenschappelijke belang of goed.
In essentie mag arbeidsmigrantenhuisvesting, een gevangenis, een daklozenopvang, een ontwenningskliniek, een asielzoekerscentrum, een vuilstortplaats, een moskee, een dijkverhoging of -verlegging van burgers overal komen behalve in hun buurt of straat. Het Not In My Back Yard ofwel NIMBY-principe, is dan het bij de participatie veelal ingebrachte motto. Dat is premaatschappelijk denken, een teken dat particuliere, “consumentistische” overwegingen de publieke overlegbereidheid naar de achtergrond dringen. Het ‘ik’-denken heeft de samenleving overgenomen.
Kijk naar onze taal. Het gebruik van woorden als toekomen, plicht, delen, gemeenschappelijk en samen zijn steeds meer verdrongen door bezitten, bereiken, persoonlijk, privé en speciaal. De privacy is zelfs doorgedrongen in wettelijke regels. Het ‘wij’ is ‘ik’ geworden.
In de jaren zeventig waren We Are the Champions (Queen) en We Could Be Heroes (David Bowie) nog de maatgevende liedjes; dat was 40 jaar later over. Met in 2013 I Am a God (Kanye West), in 2018 Thank You. Next (Ariana Grande); het laatste was een liefdeslied aan haarzelf!
Uit een onderzoek van de Academie van Wetenschappen en de Nanyang Business School in Singapore bleek dat van 1970 tot 2010 het gebruik van voornaamwoorden van de eerste persoon als ‘ik’, ‘mij’ en ‘mijn’ steeds vaker werden gebruikt in liedjes en dat gebruik van ‘wij’, ‘ons’ en ‘onze’ afnam. Zelfs in een land als China was dat het geval, een land dat zich er op voorstaat collectivistisch te zijn. En toch is samenwerken nog steeds het beste om te komen tot optimale prestaties.
De maatschappelijke processen ontbreken in de huidige samenleving die het ‘ik’-denken uitbreiden tot het ‘wij’-denken. Alles lijkt vergeven van het ‘ik’-denken. Je moet voor je zelf opkomen. Laten zien hoe goed je bent (Facebook, Instagram, LinkedIn). Zelfs het huwelijk is niet meer standaard ‘in gemeenschap van goederen’. Het is ook moeilijk te leren delen als je als enig kind opgroeit. Werd je vroeger al bij de jongste deelname aan een teamsport als voetbal aangesproken ‘niet pingelen’ (de bal bij jezelf houden), nu is kluitjesvoetbal voor de jonkies volledig aanvaard. Ze moeten ‘genieten’ en ‘denk aan jezelf’ is dan wat ze leren. Als zevenjarige leerde ik toen al dat het om het team, de club ging, om het wij. Ook in de militaire dienst werd geleerd: “samen uit, samen thuis”, kameraadschap Het peloton dat was de norm. Het ‘wij’-denken.
Een burger die opgroeit in een sterk geïndividualiseerde samenleving is door zijn ervaringen en door wet- en regelgeving gewend aan zichzelf te denken. Wat doet hij of zij dan als ze gaan deelnemen aan een participatietraject? Denken aan zichzelf of aan dat van zijn woon- of werkomgeving.
Ik ben voor een participatiemaatschappij maar dan echt. Niet een mooi etiket. Willen we echt naar een participatiemaatschappij dan zullen we onze kinderen (de burgers van de toekomst) in het ‘wij’-denken moeten opvoeden.
Louis van der Kallen.