| 03-03-2021 |
Hoewel de samenleving en de overheden in 700 jaar wel wat zijn veranderd zijn sommige lessen uit de 14e eeuw nog steeds actueel of leerzaam.
Jans Teesteye (tussen 1330 en 1340) is een dialoog tussen een Wouter die de vragen stelt en vermoedelijk Jan Boendale, gezegd Jan de Clerc, schepenklerk te Antwerpen, die antwoorden geeft over de rechten en plichten van landsheren:
“Wouter, je moet weten waarom
de rol van landsheer werd geschapen.
Dat gebeurde, zoals geschreven staat,
opdat een ieder het zijne zou krijgen.
Want toen de wereld nog maar net bestond,
konden de mensen zich nog zó slecht beheersen:
wie het sterkst was, onderdrukte de
ander en nam hem zijn bezit af,
met geweld en misbruik van macht,
zodat het noodzakelijk werd
dat het volk om die reden
een vorst moest creëren
die ervoor zorgde dat ieder het zijne kreeg.
Zo kwamen er voor het eerst landsheren,
eervol en vooraanstaand
en omwille van de rechtvaardigheid.
Want al was een heer mild en onverschrokken
en zo moedig in zijn doen en laten
dat hij Jeruzalem zou kunnen veroveren
en het hele heidense rijk doorkruisen,
dan nog hielp dat hem geen fluit
als hij niet rechtvaardig was.
Rechtvaardigheid alleen al is beter
dan de gehele wereld bij elkaar.
Vorsten moeten altijd
de rechten van de heilige kerk handhaven
en zich houden aan Gods geboden,
want alles wat zij hebben, hebben zij van God.
Weduwen en wezen moeten
zij altijd behoeden en te allen tijde
moeten ze de kooplieden beschermen
die door hun land trekken,
opdat die geen schade lijden.
En voortdurend, vroeg en laat,
moeten zij hartzeer hebben van het feit dat
de heidenen ons inwrijven
dat zij het Heilig Land bezet houden,
dat vroeger van ons was,
en ze zullen er zich met hart en ziel op moeten
toeleggen daar een eind aan te maken, zo snel als ze kunnen.
Aldus moet de levenswijze zijn van
vorsten die in aanzien willen komen
en die aan hun plicht willen voldoen,
dan zal God hun goedgezind zijn.”